Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3863, 17/000403bis

Gerechtshof Amsterdam, 03-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3863, 17/000403bis

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 december 2020
Datum publicatie
24 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3863
Formele relaties
Zaaknummer
17/000403bis

Inhoudsindicatie

Douanerecht; indeling scheepscasco’s; GN-onderverdelingen 8901 20 10 en 8901 90 10; rechtszekerheidsbeginsel en legaliteitsbeginsel.

Na beantwoording door het HvJ van de prejudiciële vraag wat dient te worden verstaan onder “de vaart in volle zee”, kan worden geconcludeerd dat indeling als “zeeschip” niet mogelijk is omdat de casco's niet beschikten over de objectieve kenmerken en eigenschappen welke noodzakelijk zijn om te kunnen dienen als romp van een schip waarmee “waar dan ook op zee” kan worden gevaren.

Uitspraak

kenmerk 17/00403bis

3 december 2020

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

[X B.V.] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma (Customs Knowledge B.V.)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4776 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur

en

de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, de Minister,

op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 april 2012 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) voor € 617.498,87 aan douanerechten uitgereikt.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 10 oktober 2012 het bezwaar tegen de utb afgewezen.

1.3.

De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 2 juli 2013, nr. AWB 12/4776 (ECLI:NL:RBNHO:2013:5665) het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 11 juni 2015, nr. 13/00397 (ECLI:NL:GHAMS:2015:3993), de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.5.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 juni 2017, nr. 15/02923 (ECLI:NL:HR: 2017:1171, hierna: “het verwijzingsarrest”), de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding (terug)verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn arrest.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Partijen zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld te reageren op het verwijzingsarrest. Belanghebbende en de inspecteur hebben bij brieven van 19 oktober 2017 respectievelijk 18 september 2017 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De schriftelijke reacties zijn over en weer aan de wederpartij gezonden.

2.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 25 oktober 2018 nadere stukken ingediend. Deze nadere stukken zijn in afschrift aan de inspecteur verzonden.

2.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 17/00404 en 17/00405, betreffende hetzelfde indelingsgeschil, maar een andere belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

2.4.

Bij brieven van 20 december 2018 heeft het Hof partijen bericht het onderzoek te heropenen, ten einde op de voet van artikel 267 VWEU de volgende prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie):

“Aanvullende aantekening 1 op Hoofdstuk 89 van de Gecombineerde Nomenclatuur bepaalt dat (onder meer) de GN-onderverdelingen 8901 20 10 en 8901 90 10, luidende ‘zeeschepen’, alleen betrekking hebben op schepen, ontworpen en gebouwd voor de vaart in volle zee. Wat dient in dit verband te worden verstaan onder “de vaart in volle zee”?

Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich over deze voorgenomen vraagstelling uit te laten.

2.5.

Bij faxbericht van 10 januari 2019 heeft belanghebbende, voor zover van belang, het volgende aan het Hof bericht:

“Hierbij laat ik u weten akkoord te zijn met de vraagstelling van het Gerechtshof.”

2.6.

Bij tussenuitspraak van 12 februari 2019, nr. 17/00403 (ECLI:NL:GHAMS:2019:1170), heeft het Hof de onder 2.4 vermelde vraag voorgelegd aan het Hof van Justitie, iedere verdere beslissing aangehouden en het geding geschorst in afwachting van beantwoording van deze vraag.

2.7.

In zijn arrest van 11 maart 2020, zaaknummer C-192/19, heeft het Hof van Justitie de voorgelegde vraag in rechtsoverweging 27, geherformuleerd tot de vraag “of het in aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 89 van de GN gebezigde begrip “schepen ontworpen en gebouwd voor de vaart in volle zee” zich uitstrekt tot schepen waarmee bij moeilijke weersomstandigheden tot ongeveer 21 zeemijl uit de kust kan worden gevaren”. Het Hof van Justitie heeft deze vraag ontkennend beantwoord:

Aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 89 van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie ervan die voortvloeit uit verordening (EG) nr. 1031/2008 van de Commissie van 19 september 2008, moet aldus worden uitgelegd dat het in deze aanvullende aantekening gebezigde begrip „schepen, ontworpen en gebouwd voor de vaart in volle zee” zich niet uitstrekt tot schepen waarmee ten gevolge van de eigenschappen die inherent zijn aan de bouw ervan, bij moeilijke weersomstandigheden tot slechts ongeveer 21 zeemijl uit de kust kan worden gevaren.”

2.8.

Bij brief van 26 maart 2020 heeft het Hof aan partijen in overweging gegeven om er mee in te stemmen dat het Hof de zaak zal afdoen zonder nadere zitting.

2.9.

Bij brief van 31 maart 2020 heeft belanghebbende het Hof bericht prijs te stellen op een nadere zitting.

2.10.

Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 5 juni 2020. Per faxbericht van 18 mei 2020 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van deze zitting. Bij brief van 20 mei 2020 heeft het Hof dit verzoek gehonoreerd, omdat de door belanghebbende aangevoerde reden voor het uitstel een gewichtige reden vormde.

2.11.

Bij brief van 30 juni 2020 heeft belanghebbende gereageerd op het onder 2.7 genoemde arrest van het Hof van Justitie.

2.12.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Het onderzoek in deze zaak heeft gelijktijdig plaatsgevonden met het onderzoek in de zaken met kenmerken 17/00404 en 17/00405, betreffende hetzelfde indelingsgeschil, maar een andere belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in het verwijzingsarrest, voor zover voor het geding na cassatie nog van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

“2.1.1. In mei en september 2009 heeft douane‑expediteur [A C.V.] (hierna: [A C.V.] ) als direct vertegenwoordiger in de zin van artikel 5, lid 2, van het Communautair Douanewetboek (hierna: het CDW) op naam en voor rekening van belanghebbende, scheepsbouwer, aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van 27 scheepscasco’s (hierna: de scheepscasco’s). De scheepscasco’s zijn afkomstig uit de Volksrepubliek China.

2.1.2.

Op elk aangifteformulier is door [A C.V.] postonderverdeling 8901 90 10 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN) opgegeven. Als goederenomschrijving vermelden de aangiften “scheepscasco”. Post 8901 van de GN ziet op schepen voor het vervoer van personen en/of van goederen. Onderverdeling 8901 90 10 heeft in het bijzonder betrekking op zeeschepen voor het vervoer van goederen (niet zijnde tankschepen). Het bij die postonderverdeling behorende tarief van douanerechten bedraagt nul percent. De scheepscasco’s zijn met toepassing van dit tarief voor het vrije verkeer vrijgegeven.

(…)

2.1.5.

Naar aanleiding van een door de douane bij belanghebbende in maart 2012 ingestelde controle met betrekking tot de hiervoor in 2.1.1 bedoelde aangiften heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de scheepscasco’s moeten worden aangemerkt als casco's, bestemd voor het bouwen van schepen voor de binnenvaart. In de bedrijfsadministratie van belanghebbende zijn met betrekking tot de scheepscasco’s (handels)bescheiden aangetroffen. Het gaat bij achttien scheepscasco’s om een voor elk scheepscasco door het Bureau Veritas dan wel door Lloyd’s Register afgegeven ‘Certificate of Conformity’ onderscheidenlijk ‘Certificate of Hull Construction’(hierna: de certificaten). In de certificaten wordt verklaard dat de scheepscasco’s zijn gebouwd volgens scheepsbouwnormen voor de binnenscheepvaart. Voorts is voor 25 van de 27 scheepscasco‘s een ‘aanvraag certificering binnenvaartschepen’ ingediend bij de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat en is in belanghebbendes administratie voor elk casco een bijbehorend contract van belanghebbende met een afnemer aangetroffen waarin opdracht wordt gegeven tot het bouwen en afleveren van een schip dat is bestemd voor gebruik op Europese binnenwaterwegen.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat acht scheepscasco’s moeten worden aangemerkt als casco's, bestemd voor het bouwen van een tankschip voor de binnenvaart. Dergelijke scheepscasco’s moeten volgens de Inspecteur worden ingedeeld in postonderverdeling 8901 20 90 van de GN. Van de overige negentien scheepscasco’s, bestemd voor het bouwen van een ander type vrachtschip voor de binnenvaart dan een tankschip, moeten er volgens de Inspecteur dertien worden ingedeeld in postonderverdeling 8901 90 99 van de GN als ‘andere schepen voor het vervoer van goederen, met mechanische voortbeweging’, en zes in postonderverdeling 8901 90 91 van de GN als ‘andere schepen voor het vervoer van goederen, zonder mechanische voortbeweging’.

2.1.6.

Het bij elk van de hiervoor in 2.1.5 vermelde postonderverdelingen behorende tarief van douanerechten bedraagt 1,7 percent. De Inspecteur heeft van belanghebbende bij de onderwerpelijke uitnodigingen tot betaling dienovereenkomstig douanerechten geheven.”

3.2.

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan.

4 Geding na cassatie

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing