Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3942, 19/00800

Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3942, 19/00800

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 december 2020
Datum publicatie
28 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3942
Zaaknummer
19/00800
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023] art. 441, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 16-05-2023 tot 01-07-2023] art. 7:15

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Kostenvergoeding bezwaarfase. Bewindvoerder. Geen sprake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.

Uitspraak

Kenmerk 19/00800

22 december 2020

uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de ontvanger van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, de ontvanger,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 18/6650 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

en

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft met dagtekening 3 juli 2018 aan belanghebbende een aanmaning verstuurd tot betaling van de waterschapsbelasting voor het jaar 2018. Voor het verzenden van de aanmaning zijn aan belanghebbende bij beschikking aanmaningskosten van € 7 in rekening gebracht (hierna: de Beschikking).

1.2.

Van de zijde van belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de Beschikking. Daarbij is tevens een verzoek gedaan tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Bij uitspraak van 24 september 2018 heeft de ontvanger het bezwaar gegrond verklaard, de aanmaningskosten ‘afgeboekt’ en het verzoek tot vergoeding van de hiervoor vermelde kosten afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 mei 2019 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’ dan wel ‘het Waterschap’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarin het verzoek om proceskosten is afgewezen;

-

veroordeelt het Waterschap in de proceskosten (in bezwaar en beroep) tot een bedrag van € 1.278,-;

-

draagt het Waterschap op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [X] te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door de ontvanger ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juni 2019, aangevuld bij brief van 11 juli 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 27 augustus 2019 en 19 april 2020 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Op 14 april 2020 zijn nadere stukken ontvangen van de ontvanger. Deze stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brieven met dagtekening 27 oktober 2020 en 16 november 2020 verzonden naar het adres van zijn gemachtigde ( [...] ), is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief d.d. 27 oktober 2020 op 30 oktober 2020 en de brief d.d. 16 november 2020 op 17 november 2020 bezorgd op voormeld adres en is voor de ontvangst getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. [A] heeft namens [X] beroep ingesteld bij de rechtbank omdat hij vindt dat zijn verzoek om proceskosten in bezwaar ten onrechte is afgewezen.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe.

2.3.

In 2018 was belanghebbende onder bewind gesteld als bedoeld in artikel 1:431, lid 1 BW. Bewindvoerder was “ [B] ” te [Y] .

De ontvanger was hiermee bekend.

2.4.

De ontvanger heeft de Beschikking, gedagtekend 3 juli 2018, naar belanghebbende (en ten onrechte niet naar zijn bewindvoerder) gestuurd.

2.5.

De gemachtigde handelt zowel onder de naam “ [C] ” te [Y] (als rechtsbijstandverlener) als onder de naam “ [B] ” (als bewindvoerder).

2.6.

Op 31 augustus 2018 heeft [A] , handelend onder de naam [C] , tegen de Beschikking bezwaar gemaakt. Daarbij is tevens een verzoek gedaan tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.

2.7.

Bij uitspraak van 24 september 2018 heeft de ontvanger het bezwaar gegrond verklaard en de aanmaningskosten ‘afgeboekt’. Het verzoek tot vergoeding van de kosten in verband met het onder 2.5 bedoelde bezwaarschrift heeft de ontvanger afgewezen. De ontvanger schrijft daartoe (onder meer) het volgende: “U ( [A] ) als bewindvoerder treed op in de plaats van de belanghebbende u wordt daarmee de belanghebbende. U verleent rechtsbijstand aan u zelf wat niet onder beroepsmatig verleende rechtsbijstand valt (…)”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Belanghebbende beantwoordt voormelde vragen bevestigend, de ontvanger ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing