Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3944, 19/00764

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3944, 19/00764

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 december 2020
Datum publicatie
28 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3944
Formele relaties
  • Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2019:3594, Bekrachtiging/bevestiging
Zaaknummer
19/00764
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 17

Inhoudsindicatie

De (door de rechtbank vastgestelde) waarde van de woning is niet te hoog.

Uitspraak

Kenmerk 19/00764

1 december 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te Amsterdam, belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S. van Odijk)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 18/6528 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 31 maart 2018 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde (hierna: WOZ-waarde) van de onroerende zaak bekend als [A-straat 1] te Amsterdam (hierna: het Object) op de waardepeildatum 1 januari 2017 voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 2.150.000 (hierna: de WOZ-beschikking). In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het kalenderjaar 2018 bekend gemaakt.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 19 september 2018, de WOZ-waarde van het Object gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 7 mei 2019 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in deze uitspraak wordt de heffingsambtenaar aangeduid als ‘verweerder, wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en tezamen met zijn echtgenote als ‘eisers’ en het Object als ‘de woning’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk;

-

verklaart het beroep van eiser gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;

-

stelt de WOZ-waarde van de woning vast op € 2.145.000,-;

-

bepaalt dat de aanslag onroerende zaakbelasting overeenkomstig deze waarde wordt verminderd;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;

-

draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 296,-.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 mei 2019 en is aangevuld op 9 juli 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van de heffingsambtenaar zijn op 11 oktober 2019 en 8 november 2019 nadere stukken ontvangen. Van belanghebbende zijn op 24 juni 2020 nadere stukken ontvangen. Deze stukken zijn over en weer aan partijen verstrekt.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.6.

Een na de zitting op 24 september 2020 ter griffie ontvangen e-mailbericht (met bijlage) van belanghebbendes gemachtigde, waar het Hof niet om heeft verzocht, vormt voor het Hof geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Het toegezonden stuk zal niet tot de gedingstukken worden gerekend en is buiten beschouwing gelaten.

2 Feiten

Het Hof vindt aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen.

2.1.

Belanghebbende is tezamen met zijn echtgenote eigenaar en gebruiker van het Object. Het Object betreft een twee-onder-een-kapwoning met een woonoppervlakte van 229 m2 en een perceeloppervlakte (kavel) van 357 m2. Het Object heeft een garage, welke in gebruik is als berging, en een kelder.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft in de hoger beroepsfase (als bijlage bij zijn nader stuk van 8 november 2019) ter onderbouwing van de door de rechtbank vastgestelde (en door de heffingsambtenaar in hoger beroep voorgestane waarde) van € 2.145.000 een taxatieonderbouwing (hierna: het taxatierapport) overgelegd met daarbij een ‘overzicht taxatiewaarden’. In dit overzicht staan onder andere de onderstaande gegevens van drie, hierna nader benoemde, vergelijkingsobjecten.

Vergelijkingsobjecten

Transactie-datum

Gecorrigeerde transactieprijs

Erfpacht-correctie

Opper-vlakte

Prijs/m2

[B-straat 1]

13-1-2017

woondeel

€ 1.794.965

€ 121.000

240 m2

€ 7.479

kavel

€ 392.156

316 m2

€ 1.241

[C-straat 1]

1-12-2016

woondeel

€ 1.545.055

€ 87.470

224 m2

€ 6.898

kavel

€ 422.472

348 m2

€ 1.214

[C-straat 5]

12-8-2016

woondeel

€ 1.599.185

€ 87.470

209 m2

€ 7.652

kavel

€ 491.096

314 m2

€ 1.564

In het overzicht taxatiewaarden wordt de waarde van het Object op € 2.200.000 getaxeerd.

2.3.

In het taxatierapport heeft de heffingsambtenaar ter bepaling van de gecorrigeerde transactieprijs op de (werkelijke) transactieprijs een erfpachtcorrectie en een correctie voor de prijsontwikkeling tussen de transactiedatum en de waardepeildatum toegepast. De heffingsambtenaar heeft voorts in het overzicht aan de kelder en de garage van het Object respectievelijk waarden van € 6.000 en € 33.000 toegekend. In beroep stond de heffingsambtenaar voor de zolder een waarde van € 8.000 voor; in hoger beroep kent hij geen waarde voor een zolder toe. Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van de bij het Object behorende grond heeft de heffingsambtenaar in hoger beroep (als bijlage bij het nader stuk van 8 november 2019) grondstaffels overgelegd.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Ook in hoger beroep is de waarde van het Object in geschil; vraag is of de door de rechtbank vastgestelde waarde niet te hoog is. Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde van € 1.539.374 voor. De heffingsambtenaar stelt zich op standpunt dat de WOZ-waarde door de rechtbank niet te hoog is vastgesteld en derhalve de uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing