Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3946, 18/00417

Gerechtshof Amsterdam, 29-09-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3946, 18/00417

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 september 2020
Datum publicatie
28 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3946
Zaaknummer
18/00417
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.153

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De verliesverrekeningsbeschikking voor het jaar 2012 is tot het juiste bedrag vastgesteld.

Uitspraak

Kenmerk 18/00417

29 september 2020

uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , Bulgarije, belanghebbende,

tegen de uitspraak van 30 mei 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/3334 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 12 december 2014 voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.157. Hierbij is op de voet van het bepaalde in artikel 3.153 Wet IB 2001 een ondernemingsverlies uit voorgaande jaren ten bedrage van € 12.239 verrekend met het inkomen uit werk en woning (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking).

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 14 juni 2017 voormelde aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 30 mei 2018 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 13 juli 2019.

1.5.

Het hoger beroep is bij uitspraak van 23 oktober 2018 met toepassing van artikel 8:54 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, niet-ontvankelijk verklaard omdat – aldus die uitspraak (zakelijk weergegeven) – het verschuldigde griffierecht niet is betaald.

1.6.

Op 18 december 2019 is van belanghebbende een verzetschrift ontvangen.

1.7.

Bij uitspraak van 2 juli 2019 is het verzet gegrond verklaard. De uitspraak waartegen verzet was gedaan is daarmee komen te vervallen en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Van de zijde van belanghebbende is aldaar niemand verschenen. Belanghebbende is voor de zitting uitgenodigd bij aangetekende brief van 16 juli 2020, verzonden naar het door belanghebbende op 26 juni 2020 opgegeven (nieuwe) postadres in Bulgarije ( [... te Z] , Bulgarije). Belanghebbende heeft daarbij desgevraagd aangegeven geen domicilie in Nederland te kiezen (vgl. artikel 57 AWR). Op 18 augustus 2020 is voormelde uitnodiging voor de zitting door het Hof terug ontvangen, waarop het belanghebbende bij gewone brief van 18 augustus 2020 vervolgens (opnieuw) is toegezonden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiseres heeft tot eind 2016 in Nederland gewoond. Thans woont zij in Bulgarije.

2. Eiseres heeft vanaf 2007 in haar aangiften ib/pvv winst uit onderneming aangegeven. In de jaren 2009 tot en met 2012 bestonden de werkzaamheden van eiseres uit het zoeken van investeerders voor projecten in Bulgarije.

3. Verweerder heeft in de aanslag ib/pvv 2012 een te verrekenen verlies van € 12.239 in aanmerking genomen.

4. Gerechtshof Amsterdam heeft op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan met betrekking tot het hoger beroep van eiseres inzake de verlies-herzieningsbeschikking ex artikel 3.151, vierde lid, Wet IB 2001, waarbij het verlies voor 2010 op nihil is gesteld, de verliesverrekeningsbeschikking ex artikel 3.153, eerste lid, Wet IB 2001, waarbij de verrekening van het verlies uit een vorig jaar met het inkomen over 2010 is vastgesteld op € 4.544 en de verliesverrekeningsbeschikking ex artikel 3.153, eerste lid, Wet IB 2001, waarbij de verrekening van het verlies uit een vorig jaar met het inkomen over 2011 is vastgesteld op € 33.675 (kenmerken 15/00631, 15/00632 en 16/00147). Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hieruit volgt dat het te verrekenen verlies ultimo 2010 € 45.914 bedroeg en ultimo 2011 € 12.239. Eiseres heeft geen cassatie tegen deze uitspraak ingesteld.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of de verliesverrekeningsbeschikking voor het jaar 2012 tot het juiste bedrag is vastgesteld. De inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing