Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3953, 19/00907

Gerechtshof Amsterdam, 27-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3953, 19/00907

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 oktober 2020
Datum publicatie
28 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3953
Zaaknummer
19/00907
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Het had [Y] redelijkerwijs kenbaar kunnen zijn dat hij parkeerbelasting verschuldigd was.

Uitspraak

Kenmerk 19/00907

27 oktober 2020

uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X B.V.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 24 juni 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/660 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 29 november 2018.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 28 december 2018 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 24 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen namens belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Van de zijde van belanghebbende is tegen de uitspraak van de rechtbank op 24 juli 2019 hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 5 oktober 2020 is een pleitnota van belanghebbende ontvangen. Daarvan is een afschrift aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Op 29 november 2018 omstreeks 14.12 uur stond de op naam van eiseres geregistreerde auto met kenteken [..-..-..] (hierna: de auto) geparkeerd aan de Korenmarkt te Hoorn.

2. Bij controle heeft de parkeercontroleur een zogenoemde parkeerkraskaart voor het vergunninghoudergebied Centrum (hierna: de kraskaart) in de auto aangetroffen.

3. De parkeercontroleur kwam tot de conclusie dat zich geen geldig parkeerbewijs in de auto bevond. Om die reden is de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 63,65 (€ 1,65 aan parkeerbelasting en € 62 aan kosten in verband met het opleggen van de naheffingsaanslag).”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt nog aan deze feiten toe dat [Y] (enig bestuurder van belanghebbende) degene was die de auto van belanghebbende heeft geparkeerd (hierna ook: [Y] ).

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de verschuldigdheid van parkeerbelasting op de locatie voor de parkeerder van de auto van belanghebbende voldoende kenbaar was. Namens belanghebbende wordt die vraag ontkennend beantwoordt; namens de heffingsambtenaar bevestigend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing