Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3955, 19/00585

Gerechtshof Amsterdam, 07-07-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3955, 19/00585

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De inspecteur heeft terecht op de voet van artikel 12a, lid 1, Wet LB 1964 een bedrag van € 18.000 als loon in aanmerking genomen. Verzuimboete van € 369 blijft gehandhaafd.

Uitspraak

Kenmerk 19/00585

7 juli 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [Y] )

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/3743 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.000. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag is bij beschikking een verzuimboete van € 5.278 opgelegd.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar d.d. 11 juli 2018, de aanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 369.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 7 maart 2019 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in die uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.024; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 april 2019, aangevuld op 8 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren te brengen. Van de zijde van belanghebbende is op 30 augustus 2019 een nader stuk ontvangen, waarvan een afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiseres is gehuwd met [Y] (tevens haar gemachtigde; hierna: de echtgenoot). Samen hebben zij twee kinderen. Eiseres en de echtgenoot waren heel 2016 fiscaal partners.

2. Eiseres, de echtgenoot en haar ouders hebben de woning aan [de A-straat 1] te [Z] in eigendom (ieder 25%). Zij bewonen de woning gezamenlijk.

3. Eiseres is enig aandeelhouder van [B.B.V.] (hierna: de vennootschap). Uit het uittreksel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de vennootschap zich bezighoudt met bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, financiële holdings en het fokken en houden van paarden en ezels, de in- en verkoop van horecagelegenheden, de uitoefening van de paardensport, alsmede de handel in en het fokken van paarden, holding- en financieringsactiviteiten. De vader van eiseres is algemeen directeur van de vennootschap. Uit de ingediende aangiften vennootschapsbelasting blijken de volgende cijfers:

2013

2014

2015

Belastbare winst

€ -60.337

€ -64.136

€ -49.797

Som bedrijfslasten

€ 61.185

€ 69.420

€ 55.820

4. Eiseres is actief in de paardensport. Zij heeft in 2016 aan 79 wedstrijden deelgenomen.

5. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het indienen van een aangifte ib/pvv 2016. Eiseres heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft met dagtekening 28 maart 2018 voormelde ambtshalve aanslag aan eiseres opgelegd.

6. De echtgenoot is tevens uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van een aangifte ib/pvv 2016. Aan hem is ook een ambtshalve aanslag opgelegd. De echtgenoot heeft bezwaar tegen de aanslag ingediend en is in afwachting van een uitspraak op bezwaar.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep en in incidenteel hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is evenals bij de rechtbank in geschil of belanghebbende terecht, en zo ja, tot het juiste bedrag, is belast voor een gebruikelijk loon voor arbeid verricht ten behoeve van [B.B.V.] (de vennootschap) dat aan haar is toegerekend op grond van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB).

3.2.

Het incidenteel hoger beroep is ter zitting ingetrokken.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing