Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:427, 19/00256

Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:427, 19/00256

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 februari 2020
Datum publicatie
4 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:427
Zaaknummer
19/00256

Inhoudsindicatie

Beroep IMSV voor het eerst in hoger beroep. Berekening IMSV na terugwijzing naar de rechtbank.

Uitspraak

kenmerk 19/00256

18 februari 2020

uitspraak van de vierde belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: M. Collij)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/2717 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.188.

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaar - door de inspecteur ontvangen op 23 december 2015 - heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 8 maart 2016, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.528. De inspecteur heeft geen kostenvergoeding toegekend.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 december 2016 (kenmerk HAA 16/2454) het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 november 2017 (kenmerk 17/00071) heeft het Hof als volgt beslist:

“Het Hof:

-

vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

-

wijst het geding terug naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;

-

gelast op de voet van artikel 8:115, tweede lid, Awb de griffier na het onherroepelijk worden van deze uitspraak de gedingstukken en een afschrift van deze uitspraak zo spoedig mogelijk aan de griffier van de rechtbank te zenden;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.237,50; en

-

gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 124 vergoedt.”

1.5.

Hierna heeft de rechtbank op 25 januari 2019 opnieuw uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 maart 2019 en nader gemotiveerd bij een bij het Hof ingekomen brief van 4 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Van de zijde van belanghebbende is een nader stuk binnengekomen, ingekomen bij het Hof op 31 januari 2020. Van de stukken is een kopie aan de wederpartij gezonden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, voornoemd. Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen J. Marsman en mr. M. Gomes. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“ 1. Eiser is geboren op 27 maart 1969 . Hij woont het gehele jaar 2014 ongehuwd samen met mevrouw [Y] op het adres [adres] . Eiser is ten gevolge van een arbeidsongeval gedeeltelijk arbeidsongeschikt.

2. [Y] is geboren op 20 september 1974 en lijdt sinds 2001 aan arthritis psoriatica.

3. Eiser heeft aangifte over 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.715. Daarbij heeft hij persoonsgebonden aftrek geclaimd van € 4.013.

4. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de aftrek kosten levensonderhoud kinderen en de aftrek specifieke zorgkosten deels gecorrigeerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 45.188. Daarbij heeft verweerder rekening gehouden met een aftrek van € 540 voor kosten levensonderhoud kinderen. Verweerder heeft geen specifieke zorgkosten in aanmerking genomen omdat de specifieke zorgkosten de drempel niet overschreden.

5. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aftrek kosten levensonderhoud kinderen verleend tot het in de aangifte vermelde bedrag van € 2.200. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 43.528. Het inkomen uit werk en woning vóór persoonsgebonden aftrek is vastgesteld op € 45.728.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten dan de inspecteur bij uitspraak op bezwaar heeft geaccepteerd. Tevens is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van zijn kosten in de bezwaarfase, alsmede op een vergoeding van de immateriële schade.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten en griffierecht

7 Beslissing