Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:988, 18/00550

Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:988, 18/00550

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 maart 2020
Datum publicatie
8 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:988
Formele relaties
Zaaknummer
18/00550

Inhoudsindicatie

MRB. Belanghebbende recht heeft geen op de vrijstelling zoals genoemd in artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Wet MRB, omdat belanghebbende geen ondernemer is in de zin van de Wet OB. Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet.

Uitspraak

kenmerk 18/00550

31 maart 2020

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/5448 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 29 augustus 2016 heeft belanghebbende een verzoek om vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) ingediend. De inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking van 2 januari 2017 afgewezen.

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaar, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van

27 oktober 2017 de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 augustus 2018 het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep, ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 september 2018 en is nader gemotiveerd bij brief van 10 oktober 2018. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van belanghebbende is op 11 januari 2019 een nader stuk ingekomen bij het Hof . Van het stuk is een kopie aan de wederpartij gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Aldaar is verschenen W. van Herwijnen (voorzitter/penningmeester van belanghebbende). Van de zijde van de inspecteur zijn verschenen mr. M.F. Masman en J.E. van de Peppel. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiseres staat met ingang van 19 augustus 2016 als houder van het motorrijtuig met kenteken [nummer] ingeschreven in het kentekenregister van de RDW.

2. Eiseres gebruikt het motorrijtuig voor vrijwilligersvervoer van gehandicapten.

3. Op 29 augustus 2016 heeft eiseres een verzoek om vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting ingediend. Het betreft een verzoek om vrijstelling op grond van artikel 72, eerste lid, sub n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB).

4. In de brief van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf, Kantoor [plaats kantoor], van 1 februari 2017 staat – onder meer – het volgende vermeld:

“(…)Ik heb de activiteiten van uw stichting beoordeeld en ben van mening dat uw stichting geen ondernemer is voor de omzetbelasting. Het duurzaam deelnemen aan het economisch verkeer houdt in dat er geregeld prestaties worden verricht tegen een wederzijdse overeengekomen vergoeding. Iemand die uitsluitend gratis prestaties verricht, is geen ondernemer voor de omzetbelasting. (…)”

5. Verweerder heeft bij beschikking van 2 januari 2017 afwijzend beslist op het verzoek van eiseres.

6. Eiseres heeft op 10 januari 2017, door verweerder ontvangen op 11 januari 2017, bezwaar gemaakt tegen de afwijzingsbeschikking.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op de vrijstelling zoals genoemd in artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Wet MRB.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd verwijst het Hof naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing