Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1104, 19/00308

Gerechtshof Amsterdam, 20-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1104, 19/00308

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 april 2021
Datum publicatie
28 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1104
Formele relaties
Zaaknummer
19/00308
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.32, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.39

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Giftenaftrek.

Uitspraak

Kenmerk 19/00308

20 april 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. N. Aydogdu)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/5262 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 juni 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.942.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar (gedagtekend 20 oktober 2017), die aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 15 februari 2019 heeft de rechtbank het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 maart 2019, aangevuld bij brief van 28 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

In hoger beroep heeft de inspecteur zijn in eerste aanleg gedane beroep op de geheimhouding als bedoeld in art. 8:29 Awb gehandhaafd. Het gaat daarbij om een rapport van een controle bij [een Stichting] (hierna ook: de Stichting). Daarop heeft gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat indien het Hof beslist dat beperkte kennisname van voormeld stuk gerechtvaardigd is, belanghebbende toestemming verleent mede op grondslag van dat stuk uitspraak te doen (conform het bepaalde in het vijfde lid van art. 8:29 Awb). Verwijzing naar een andere kamer is derhalve niet noodzakelijk, aldus de gemachtigde van belanghebbende.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7.

Het Hof heeft bij belanghebbende schriftelijke inlichtingen ingewonnen, die zijn verstrekt bij brief van 22 september 2020. Een afschrift van die brief (met bijlagen) is aan de inspecteur gezonden die van de hem geboden gelegenheid gebruik heeft gemaakt bij brief van 6 november 2020, schriftelijk op de inlichtingen te reageren. Een afschrift daarvan is aan belanghebbende gezonden.

1.8.

Beide partijen hebben het Hof vervolgens toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiseres heeft met dagtekening 27 maart 2015 een aangifte ib/pvv 2014 ingediend. Hierin heeft zij de volgende bedragen als gift in aftrek gebracht:

- € 2.500 aan [de Stichting]

- € 100 aan [A] .

2. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld bij [de Stichting] . Op basis van dit onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat de kasadministratie van [de Stichting] geen werkelijk beeld geeft van de geldstromen. Verweerder heeft op 14 december 2016 met terugwerkende kracht tot 2 januari 2010 de ANBI-status van [de Stichting] ingetrokken.

3. Bij het vaststellen van de aanslag ib/pvv 2014 heeft verweerder de door eiseres gestelde giften niet in aanmerking genomen.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.

Belanghebbende heeft de volgende twee op kwitanties gelijkende stukken overgelegd:

[afbeelding 1]

[afbeelding 2]

De persoon die als ontvanger op de stukken staat, [B] , is (zo is door de gemachtigde van belanghebbende verklaard) de broer van belanghebbende die bevoegd was om namens de Stichting dergelijke kwitanties te ondertekenen en af te geven.

2.3.

Tot de dossierstukken behoren voorts de volgende (donatie)verklaringen van [C] (d.d. 25 april 2017):

“Hierbij verklaar en bevestig ik namens [de Stichting] dat de heer [D] aan onze stichting op 12 februari 2014 een bedrag van €1500,- met kwitantienummer [1765432] heeft gedoneerd als gift”; en

“Hierbij verklaar en bevestig ik namens [de Stichting] dat de mevrouw [X] aan onze stichting op 25 september 2014 een bedrag van €1000,- met kwitantienummer [1234567] heeft gedoneerd als gift”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of een bedrag van € 2.500 als aftrekbare giften in aanmerking moet worden genomen, hetgeen belanghebbende verdedigt en de inspecteur bestrijdt. Belanghebbende doet daarbij een beroep op het vertrouwensbeginsel.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing