Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1125, 19/00823 en 19/00824

Gerechtshof Amsterdam, 09-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1125, 19/00823 en 19/00824

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 maart 2021
Datum publicatie
28 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1125
Zaaknummer
19/00823 en 19/00824
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:42, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Op de zaak betrekking hebbende stukken. Aftrek van kosten van levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. Nieuw feit; ambtelijk verzuim. Gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

Kenmerken 19/00823 en 19/00824

9 maart 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [C] )

tegen de uitspraak van 15 mei 2019 in de zaken met kenmerken HAA 18/3854 en HAA 18/3855 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 augustus 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.303.

1.1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar (d.d. 10 juli 2018) de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 augustus 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.091.

1.2.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar (d.d. 10 juli 2018) de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 15 mei 2019 heeft de rechtbank de tegen voormelde uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 juni 2019, aangevuld bij brief van 22 juli 2019. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Van belanghebbende zijn nadere stukken ontvangen op 1 februari 2021.

Deze stukken zijn aan de inspecteur verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiser heeft twee kinderen. Een van zijn kinderen, [A] (geboren [..-..-....] ), stond de onderhavige jaren ingeschreven op het adres van eiser.

2. [A] heeft in 2012 een totaalinkomen genoten van € 7.648 en in 2013 een totaalinkomen van € 8.301.

HAA 18/3854

3. Op 30 mei 2013 heeft de gemachtigde voor eiser diens aangifte ib/pvv voor het jaar 2012 digitaal ingediend en daarin een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 36.883, bestaande uit een bedrag aan belastbare winst uit onderneming van € 5.831, een bedrag aan inkomsten uit vroegere arbeid van € 40.641, een bedrag aan inkomsten uit eigen woning van - € 7.219, een bedrag aan aftrek in verband met uitgaven voor inkomensvoorzieningen van € 950 en een aftrek in verband met kosten levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar van € 1.420. De (primitieve) aanslag, die is gedagtekend 23 januari 2015, is conform de aangifte opgelegd.

4. Op 14 maart 2017 heeft verweerder eiser gevraagd om nadere informatie over de kosten met betrekking tot de eigen woning en de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Op 16 juni 2017 heeft eiser daarop gereageerd. Op 3 juli 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de aangegeven aftrek van € 1.420 in verband met kosten levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar zal worden gecorrigeerd omdat uit informatie blijkt dat de dochter van eiser in 2012 voldoende inkomsten had om in haar eigen onderhoud te voorzien. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 12 juli 2017 waarbij hij een overzicht van de door zijn dochter gemaakte kosten heeft gevoegd.

5. Met dagtekening 5 augustus 2017 heeft verweerder eiser de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 opgelegd.

HAA 18/3855

6. Op 28 april 2015 heeft de gemachtigde voor eiser diens aangifte ib/pvv voor het jaar 2013 digitaal ingediend en daarin een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 23.671, bestaande uit een bedrag aan belastbare winst uit onderneming van - € 1.089, een bedrag aan inkomsten uit vroegere arbeid van € 31.728, een bedrag aan inkomsten uit eigen woning van - € 5.548 en een aftrek in verband met kosten levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar van € 1.420. De (primitieve) aanslag, die is gedagtekend 29 juli 2015, is conform de aangifte opgelegd.

7. Op 14 maart 2017 heeft verweerder eiser gevraagd om nadere informatie over de kosten met betrekking tot de eigen woning en de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Op 16 juni 2017 heeft eiser daarop gereageerd. Op 3 juli 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de aangegeven aftrek van € 1.420 in verband met kosten levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar zal worden gecorrigeerd omdat uit informatie blijkt dat de dochter van eiser in 2013 voldoende inkomsten had om in haar eigen onderhoud te voorzien. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 12 juli 2017 waarbij hij een overzicht van de door zijn dochter gemaakte kosten heeft gevoegd.

8. Met dagtekening 5 augustus 2017 heeft verweerder eiser de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 opgelegd.”

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.2. (

Het kantoor van) de gemachtigde van belanghebbende is onderwerp (geweest) van een (strafrechtelijk) onderzoek. Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal (documentcode [...] ) van verhoor van [B] dat op 24 januari 2017 heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

Vraag verbalisanten

Wat is uw functie bij de Belastingdienst?

Antwoord gehoorde

Ik ben nu zo’n 4,5 jaar Regiocoördinator bij de Belastingdienst. Sinds april 2015 werk ik hier in Amsterdam. Daarvoor werkte ik in Amersfoort en voerde ik dezelfde functie uit. De regio coördinator is aanspreekpunt voor de medewerkers van het PDB fraudeteam. PDB staat voor Particulieren Dienstverlening Bezwaar. Ik bepaal de werkwijze binnen dit team op de specifieke kenmerken van systeemfraudezaken. In de functie van regio coördinator houd ik mij tevens bezig met de risicoanalyse van systeem fraudesignalen in de breedste zin van het woord.

(…)

Vraag verbalisanten

Wat kunt u verklaren over het onderzoek, en de aanleiding hiertoe, van de Belastingdienst naar [de Maatschap] ?

Antwoord gehoorde

In 2015 is [de Maatschap] opgevallen bij het CAF door het door hun hoge percentage ingediende aangiften IH waarin aftrek zorgkosten voor hun belastingplichtige klanten was opgevoerd. Het percentage lag ongeveer 4 maal hoger dan op basis van het landelijk gemiddelde mocht worden verwacht.

(…)

Voor een groot gedeelte van de klanten van [de Maatschap] waren de aanslagen IH 2014 en eerder al definitief vastgesteld. Voor een ander gedeelte van de klanten welke persoonsgebonden aftrek hadden opgevoerd in de aangiften IH 2014 is dus de afwijkende behandeling toegepast en zijn vragenbrieven verstuurd. Dit om de juistheid van de opgevoerde aftrekposten te kunnen controleren.

(…)

Eind 2015 hadden wij als Belastingdienst de gedachte dat het vaak fout zat met de dieetverklaringen, wij hadden twijfels over de juistheid van de verstrekte dieetverklaringen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Ten principale is in geschil of belanghebbende heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de voorwaarden zijn vervuld om in aanmerking te komen voor de aftrek van kosten van levensonderhoud van zijn dochter. Indien dit niet het geval is, houdt partijen verdeeld of het ontbreken van een nieuw feit aan de navordering in de weg staat. Indien sprake is van een nieuw feit, is in geschil of het gelijkheidsbeginsel aan navordering in de weg staat.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing