Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1127, 19/01632

Gerechtshof Amsterdam, 23-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1127, 19/01632

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 maart 2021
Datum publicatie
28 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1127
Formele relaties
Zaaknummer
19/01632
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Uitspraak

kenmerk 19/01632

23 maart 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 25 oktober 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/1611 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 februari 2019 voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.726. Op het aanslagbiljet van de aanslag is tevens een beschikking belastingrente bekendgemaakt, waarbij een bedrag van € 110 aan belastingrente in rekening is gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 maart 2019 heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 25 oktober 2019 heeft de rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 5 november 2019. Een aanvulling op het beroepschrift is op 20 november 2019 ingekomen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 26 januari 2020 een conclusie van repliek ingediend, de inspecteur heeft op 19 februari 2020 een conclusie van dupliek ingediend.

1.5.

Van belanghebbende zijn vervolgens nadere stukken ontvangen op 7 maart 2020, 9 maart 2020, 14 maart 2020, 12 mei 2020, 8 juli 2020, 20 september 2020, 20 oktober 2020, 21 oktober 2020, 17 november 2020, 19 december 2020, 30 december 2020, 7 januari 2021 en 22 januari 2021. Al deze stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Bij het nadere stuk van 7 januari 2021 heeft belanghebbende de wraking verzocht van de raadsheren mrs. B.A. van Brummelen, H.E. Kostense en M.J. Leijdekker. Dit verzoek is bij beslissing van 17 februari 2021, nr. 200.288.424/01, afgewezen.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Op 11 maart 2018 heeft eiser een aangifte IB/PVV 2017 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.481. In de aangifte heeft eiser onder meer een bedrag van € 7.807 in aanmerking genomen als specifieke zorgkosten.

2. Eiser is gehuwd met [Y] en zij wonen samen op hetzelfde adres.

3. Na veelvuldige correspondentie tussen eiser en verweerder heeft verweerder met dagtekening 5 februari 2019 een definitieve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.726. In de aanslag is een bedrag van € 741 in aanmerking genomen als specifieke zorgkosten.

4. De door eiser in zijn aangifte, en verweerder bij de aanslagregeling in aanmerking genomen specifieke zorgkosten bedragen:

Eiser

Verweerder

kosten medicijnen

€ 615

€ 6

uitgaven voor hulpmiddelen

€ 742

dieetkosten

€ 2.555

€ 900

extra uitgaven kleding en beddengoed

€ 300

genees- en heelkundige hulp

€ 2.436

€ 24

Totaal

€ 6.648

€ 930

Verhoging

€ 1.685

€ 363

Totaal

€ 8.333

€ 1.293

drempel

€ 526

€ 552

Aftrekbaar

€ 7.807

€ 741

2.2.

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

2.3.

Verder heeft belanghebbende bij zijn nadere stuk van 19 december 2020 de eerste pagina overgelegd van een aan hem gerichte brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 november 2020 die betreft “Uitbetaling eenmalige tegemoetkoming”. In deze brief is vermeld:

Waarom krijgt u deze brief?

U krijgt van ons € 750. U krijgt dit geld omdat u zich voor 1 november 2020 heeft gemeld voor herstel van uw kinderopvangtoeslag. En lang heeft moeten wachten op het beoordelen van uw situatie. Of nog steeds wacht.

Dat vinden wij erg vervelend. Het bedrag dat u krijgt, is een eenmalige tegemoetkoming voor de vertraging. En voor de eventuele kosten of gevolgen die de vertraging voor u heeft.

(…)”

2.4.

Belanghebbende heeft geen recht op kinderopvangtoeslag (gehad).

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 is vastgesteld naar het juiste belastbaar inkomen uit werk en woning. In dat kader is aan de orde gesteld (i) of de inspecteur jegens belanghebbende in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld, (ii) tot welk bedrag recht op aftrek van specifieke zorgkosten bestaat, (iii) of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding en (iv) of belanghebbende recht heeft op vermindering, terugbetaling en/of kwijtschelding van volgens hem te veel geheven dan wel ingevorderde belasting voor de jaren vanaf 2010 tot en met 2016.

4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5 Kosten

6 Beslissing