Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1308, 19/01258

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1308, 19/01258

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 april 2021
Datum publicatie
9 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1308
Zaaknummer
19/01258

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft voor het parkeren op de parkeerplek geen parkeerbelasting betaald. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is terecht opgelegd.

Uitspraak

kenmerk 19/01258

29 april 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 28 juni 2019 in de zaak met kenmerk 18/6496 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft op 13 juli 2018 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 8 augustus 2018, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 28 juni 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 augustus 2019 (na doorzending door de rechtbank op 8 augustus 2019) en aangevuld bij brief van 14 augustus 2019.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 5 november 2019, 4 augustus 2020 en 3 november 2020 zijn bij de griffie van het Hof nadere stukken van belanghebbende ingekomen. Op 3 december 2019, 24 juli 2020 en

7 augustus 2020 zijn nadere stukken van de heffingsambtenaar ingekomen. Afschriften zijn over en weer aan de wederpartij gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.

2.1.

De auto van belanghebbende, met kenteken [kenteken] , stond op enig moment op 6 juli 2018 ter hoogte van [adres] te [plaats] geparkeerd (hierna: parkeerplek). In het dossier bevinden zich foto’s van de auto (van de voor-, zij- en achterkant van de auto) op die datum met de tijdaanduidingen 15:54:34.218 (8 foto’s) en 15:58:26.600 (4 foto’s). Op die parkeerplek was op genoemde tijdsaanduidingen parkeerbelasting verschuldigd. Bij controle heeft de parkeercontroleur geen geldig parkeerbewijs voor de auto aangetroffen. Om die reden is er een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 52,- (€ 3,- aan parkeerbelasting en € 49,- aan kosten van de naheffing).

2.2.

Bij de bestreden uitspraak heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag in stand gelaten; de uitspraak op bezwaar is ondertekend door “ [naam] Directeur Parkeren”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Niet in geschil is dat voor het parkeren op de parkeerplek (zie 2.1) geen parkeerbelasting is betaald.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing