Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1392, 20/00642

Gerechtshof Amsterdam, 29-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1392, 20/00642

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 april 2021
Datum publicatie
19 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1392
Zaaknummer
20/00642

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor aftrek specifieke zorgkosten. Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding juist heeft toegepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00642

29 april 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: M. Collij)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/2835 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.550.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 september 2020 (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’) als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 oktober 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, voornoemd. Namens de inspecteur is verschenen [naam 1] en [naam 2] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Het Hof neemt hetgeen de rechtbank onder 1 t/m 5 heeft opgenomen over als feiten.

“1. Op 14 maart 2015 heeft eiser digitaal de aangifte IB voor het jaar 2014 ingediend en daarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 30.943. Daarbij heeft eiser een aftrek van scholingsuitgaven aangegeven van € 415 en een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.192. Conform de aangifte is met dagtekening 5 januari 2016 de aanslag opgelegd.

2. De gemachtigde van eiser is werkzaam bij Werkkollektief Hoorn (hierna: WKH). Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door WKH ingediende aangiften IB/PVV. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door WKH ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.

3. In het kader van het in 2 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief van 14 maart 2017 gevraagd om informatie over onder meer de door hem in aftrek gebrachte scholingsuitgaven en specifieke zorgkosten.

4. Per brief van 12 oktober 2017 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslag op te leggen omdat hij volgens hem geen recht had op aftrek van scholingsuitgaven en specifieke zorgkosten. De navorderingsaanslag zou daarom worden vastgesteld naar een biww van € 32.550 (€ 30.943 + € 1.192 + € 415). Eiser heeft daarop gereageerd met toezending van een aantal bewijsstukken. Per brief van 24 oktober 2017 heeft verweerder meegedeeld dat hij bij zijn voornemen bleef.

5. Met dagtekening 11 november 2017 heeft verweerder eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd en de rentebeschikking gegeven. Conform de brief van 12 augustus 2017 is de navorderingsaanslag vastgesteld naar een biww van € 32.550.”

2.2.

Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.

2.3.

Belanghebbende heeft zich beroepen op een factuur voor gehoorapparaten met als datum 13 november 2014 en met daarop een nog te betalen bedrag van € 3.353,30, en betoogd dat hij op grond hiervan aanspraak maakt op aftrek van specifieke zorgkosten. Hij heeft verklaard in het jaar 2014 dit (tweede) paar gehoorapparaten te hebben aangeschaft, dit contant te hebben betaald, maar geen betalingsbewijs te hebben.

2.4.

Belanghebbende heeft ter ondersteuning van dit betoog een schriftelijke verklaring van zijn vader, dhr. [naam 3] , met datum 8 november 2014 overgelegd. Hierin staat:

“Met deze verklaring verklaar ik dat ik [naam 3] de € 3000 leen voor de aanschaf van nieuwe gehoorapparaten. Hij betaald me in kleine termijnen terug of doet kleine klusjes rondom het huis in overleg.”

3 Geschil voor het Hof

3.1.

In hoger beroep is nog slechts in geschil of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor aftrek specifieke zorgkosten in verband met de aanschaf van gehoorapparaten (zie 2.3). Verder ligt voor de vraag of de rechtbank de proceskostenvergoeding, in het bijzonder de wegingsfactor juist heeft vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing