Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1656, 19/00642

Gerechtshof Amsterdam, 13-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1656, 19/00642

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 april 2021
Datum publicatie
9 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1656
Zaaknummer
19/00642

Inhoudsindicatie

Is de informatiebeschikking terecht gegeven?

Uitspraak

kenmerk 19/00642

13 april 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. M. van Leeuwen (FT Advocaten te Nijmegen)

tegen de uitspraak van 8 maart 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/1482 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 17 november 2016 ten name van belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) genomen met betrekking tot de op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2003 tot en met 2014 (hierna: de informatiebeschikking).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 februari 2018 de informatiebeschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 maart 2019 als volgt geoordeeld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond, en

-

stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak te voldoen aan de in de beschikking van 17 november 2016 opgenomen verplichtingen.”

1.4.

Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend; daarin heeft hij een beroep gedaan op geheimhouding op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van een aantal passages uit een door hem overgelegd ‘Memo Project Duitse Informatie ( UBS )’ (hierna: het Memo).

1.5.

Op 7 augustus 2019 is een nader stuk van de inspecteur ontvangen.

1.6.

Het Hof heeft op 19 juni 2020 en 22 juni 2020 gevraagd om schriftelijke inlichtingen aan de inspecteur respectievelijk belanghebbende. Partijen hebben hierop gereageerd bij berichten van 24 juni 2020.

1.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 10 juli 2020 een nader stuk ingediend; de inspecteur heeft bij brief van 17 september 2020 een nader stuk ingediend, waarbij een nieuwe versie van het Memo (met minder geschoonde passages) is overgelegd.

1.8.

Op 12 november 2020 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof een tussenuitspraak gedaan inzake het beroep van de inspecteur op geheimhouding ex artikel 8:29 Awb (zie ECLI:NL:GHAMS:2020:3010).

1.9.

Van belanghebbende is een pleitnota ingekomen op 19 januari 2021. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij e-mail van dezelfde datum. Partijen hebben het Hof toestemming verleend om zonder zitting op het hoger beroep te beslissen. Hierna heeft het Hof het onderzoek op 19 januari 2021 gesloten.

1.10.

Bij e-mailbericht van 3 februari 2021 heeft belanghebbende het Hof verzocht het onderzoek te heropenen, opdat het Hof in de onderhavige zaak uitspraak kan doen met inachtneming van het (na sluiting van het onderzoek) gewezen arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 februari 2021, zaak C-481/19, ECLI:EU:C:2021:84 (Consob).

In dit verzoek van belanghebbende heeft het Hof geen reden gezien voor heropening van het onderzoek, aangezien het Hof ambtshalve kennis neemt van de (tot de datum van de uitspraak) gepubliceerde jurisprudentie. Het belang dat belanghebbende heeft bij heropening van het onderzoek weegt naar het oordeel van het Hof dan niet op tegen het algemeen belang van een tijdige en doelmatige afdoening van de onderhavige zaak.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is ongehuwd.

2. Naar aanleiding van het groepsverzoek UBS van 23 juli 2015 heeft de Eidgen[öss]ische Steuerverwaltung ESTV (hierna: ESTV) in een brief van 18 december 2015 aangegeven op een bijgesloten versleutelde USB stick voor 490 dossiers een antwoord te verstrekken. Deze USB stick is bij de afdeling Centraal Liaison Office (hierna: CLO) op de in de brief beschreven wijze ontsleuteld. Een van de dossiers betreft het nummer [nummer 1] .

3. Met betrekking tot eiser heeft de Belastingdienst een renseignement ontvangen inzake een op naam [Hof: van belanghebbende] bij de USB [Hof: UBS] aangehouden rekening met rekeningnummer [nummer 1] met daarop een saldo per 1 februari 2013 van CHF 322.651 (€ 267.029), per 1 januari 2014 een saldo van CHF 90.600 (€ 74.238) en per 31 december 2014 een saldo van CHF 10.509 (€ 8.740). Eiser is de enige rekeninghouder van deze buitenlandse rekening.

4. Naar aanleiding van dit renseignement zijn aan eiser op 9 februari 2016 door verweerder vragen gesteld om informatie te verstrekken aangaande zijn in het buitenland aangehouden bankrekening. Deze vragen hadden betrekking op de aangiften inkomstenbelasting van 2003 tot en met 2014.

5. Verweerder ontvangt op 8 maart 2016 bericht van eiser dat hij de stukken heeft opgevraagd bij de Zwitserse bank.

6. Bij brief van 2[1] maart 2016 geeft eiser aan dat hij niet aan het verzoek van de inspecteur kan tegemoet komen nu vaststaat dat verweerder de opgevraagde bescheiden eventueel zou kunnen gebruiken in een strafrechtelijke onderzoek. Tenzij verweerder op voorhand kan garanderen dat eventuele informatie niet voor punitieve doeleinden zal worden gebruikt.

7. Bij brief van 29 maart 2016 wijst verweerder op het feit dat de in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) opgenomen verplichtingen niet worden beperkt door het feit dat op grond van de verstrekte informatie of gegevens ten behoeve van de eigen belasting mogelijk een boete zal worden opgelegd. Verweerder wijst eiser uitdrukkelijk op het feit dat de informatie over het geld van belang is voor de belastingheffing. Verweerder geeft eiser de gelegenheid om binnen twee weken na dagtekening van deze brief alsnog de verklaring met de gevraagde bescheiden in te dienen.

8. Bij brief van 29 april 2016 stelt eiser dat verweerder garantie moet stellen dat de wilsafhankelijke informatie niet voor punitieve doeleinden zal worden gebruikt.

9. Op 25 mei 2016 stuurt verweerder wederom een brief waarin hij eiser verzoekt om binnen twee weken na dagtekening van deze brief de gevraagde informatie aangaande de belastingjaren 2003 tot en met 2014 toe te sturen.

10. Bij brief van 10 juni 2016 geeft eiser aan dat hij reeds in zijn brieven van 25 mei en 30 mei 2016 heeft aangegeven dat geen informatie zal worden verstrekt voordat verweerder garandeert dat wilsafhankelijke informatie niet voor punitieve doeleinden zal worden gebruikt.

11. Omdat de gevraagde informatie op 24 juni 2016 nog niet ontvangen was, is een herinneringsbrief gestuurd met het verzoek om uiterlijk 8 juli 2016 de gevraagde informatie toe te sturen.

12. Op 4 juli 2016 stuurt verweerder nogmaals een herinneringsbrief met het verzoek om binnen twee weken de gevraagde informatie toe te sturen. In deze brief deelt verweerder ook mee dat hij het verzoek om garantie niet kan inwilligen.

13. Op 20 juli 2016 verzoekt eiser in verband met de vakantieperiode om uitstel voor het inleveren van de verklaring met de gevraagde bescheiden.

14. Omdat de gevraagde informatie op 21 september 2016 nog niet ontvangen was, wordt weer een herinneringsbrief gestuurd met het verzoek binnen twee weken na dagtekening de gevraagde informatie toe te sturen.

15. Omdat de opgevraagde informatie niet wordt verstrekt, heeft verweerder op 17 november 2016 een informatiebeschikking afgegeven ten behoeve van de op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2003 tot en met 2014. Het informatieverzoek waarop de beschikking betrekking heeft is opgenomen in de bij de beschikking bijgevoegde Verklaring vermogen in het buitenland.”

2.2.

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Daaraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.3.

In het door de rechtbank onder 5 vermelde bericht van 8 maart 2016 heeft belanghebbende onder meer het volgende aan de inspecteur meegedeeld:

“Ik heb vandaag wederom de Zwitserse bank verzocht met de informatie te komen waarom u hebt gevraagd. Ik heb ze verzocht mij asap te laten weten wanneer men deze informatie kan verst[rekken]. Ik had die immers al lange tijd geleden opgevraagd. U weet dat het mijn aandacht heeft en dat ik ermee bezig ben.”

2.4.

In de door de rechtbank onder 6 vermelde brief aan de inspecteur van 21 maart 2016 schrijft de gemachtigde – voor zover hier van belang – het volgende:

“4. In het midden kan blijven of belanghebbende inderdaad wel of niet beschikt over vermogen in het buitenland. Waar het om gaat is dat u expliciet vraagt om verklaringen en ten slotte bescheiden en informatie waarvan vast staat dat de fiscus daar nimmer zelf de beschikking over kan krijgen en waarvan geenszins vast staat dat ze bestaan. De Belastingdienst kan niet onafhankelijk van de wil van cliënt beschikken over informatie over buitenlandse vermogensbestanddelen. Waar mijn cliënt kennelijk invloed zou kunnen hebben op het ter beschikking stellen van enige informatie, mag de Inspecteur dit niet met een vordering ex artikel 47 AWR afdwingen. (…)

Kortom: aan uw verzoek, kan onder deze omstandigheden geen gehoor worden gegeven. Tenzij u op voorhand kunt garanderen dat eventuele informatie, niet voor punitieve doeleinden zal worden gebruikt.”

2.5.1.

Op verzoek van de gemachtigde heeft de inspecteur in de bezwaarfase nadere informatie opgevraagd bij Belastingdienst/Central Liaison Office Nederland (hierna: CLO) over de wijze waarop de gegevens inzake de buitenlandse bankrekening waarop de informatiebeschikking betrekking heeft, door de Belastingdienst zijn verkregen. Bij brief (met bijlagen) van 6 december 2017 heeft een medewerker van het CLO hierop onder meer het volgende geantwoord:

“Internationaal is afgesproken dat de fiscale inlichtingenuitwisseling tussen staten dient plaats te vinden via bevoegde autoriteiten. In Nederland is [het CLO] aangewezen als de bevoegde autoriteit (…). De bevoegde fiscale autoriteit in Zwitserland is de Eidgenössische Steuerverwaltung ESTV (hierna ESTV) in Bern. (…)

Naar aanleiding van het groepsverzoek UBS van 23 juli 2015 heeft ESTV in een brief van 18 december 2015 aangegeven op een bijgesloten versleutelde USB stick voor 490 dossiers een antwoord te verstrekken (…). Deze USB stick is bij CLO op de in de brief beschreven wijze ontsleuteld. Vervolgens heeft CLO vastgesteld, dat op de USB stick voor 490 dossiers een Excel bestand is opgenomen (…). Eén van de dossiers betreft het nummer [nummer 1] . Dit nummer is gekoppeld aan de gegevens van [X] (zie bijlage 3).

De 490 Excel bestanden (met onder andere de gegevens van [nummer 1] ) zijn vervolgens ter beschikking gesteld aan de Nederlandse Belastingdienst voor gebruik in de Nederlandse belastingheffing.”

2.5.2.

De in de brief van het CLO vermelde derde bijlage bevat een afschrift waarop onder meer de volgende gegevens zijn vermeld:

“SEIDossierNumber [nummer 1]

Account

AccountNumber [***]

AccountBalanceOn2013-02-01 CHF 322651.00

AccountBalanceOn2014-01-01 CHF 90600.00

AccountBalanceOn2014-12-31 CHF 10509.00

Person 1

FirstName [voornaam 1]

LastName [X]

DateofBirth [geboortedatum]

DomicileAdressLine1 [X]

(…)

DomicileAdressLine4 [adres]

DomicileAdressLine5 [postcode]

DomicileAdressLine6 [plaatsnaam] ”

2.6.1.

Tijdens de procedure in eerste aanleg is de inspecteur in de gelegenheid gesteld bewijs bij te brengen van zijn stelling dat aan belanghebbende uitstel is verleend voor de indiening van zijn aangifte IB/PVV 2003. De inspecteur heeft in dat verband een uitdraai (schermprint) overgelegd van gegevens met betrekking tot belanghebbende uit het systeem Centrale Verwerking Uitstelregeling van de Belastingdienst. Deze uitdraai bevat onder meer de volgende gegevens:

“Raadplegen belastingconsulent

(…)

Beconnummer: [beconnummer] (…)

Belastingjaar: 2003 Naam: [naam]

(…)

(So)finummer Aangiftenaam Boekjaar Verleend uitstel

[sofinummer] [voorletter] [X] 200301-200312 01-06-2005”

2.6.2.

Daarnaast heeft de inspecteur een kopie overgelegd van een aan hem gericht

e-mailbericht van 27 augustus 2018 van een medewerker van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (Team CVU Uitstelregeling), waarin onder andere het volgende is vermeld:

“Ik kreeg van [een collega] jouw mail doorgestuurd met de vraag deze over te nemen. Ik heb voor BSN [sofinummer] geen uitstel gevonden over (…) 2004. Voor 2003 en 2005 zie onderstaande schermprintjes. Ik hoop dat dit voldoende voor je is. Meer informatie kam ik je helaas niet leveren.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de informatiebeschikking terecht is gegeven.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing