Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1820, 20/00283

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1820, 20/00283

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 juni 2021
Datum publicatie
30 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:1820
Zaaknummer
20/00283

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag omzetbelasting; verzuimboete wegens niet tijdige betaling. In geschil is of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Het Hof voegt hier nog aan toe dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die reden geven tot matiging van de boete. Het Hof acht de boete evenals de rechtbank passend en geboden.

Uitspraak

kenmerk 20/00283

17 juni 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 9 maart 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/4937 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2019 aan belanghebbende voor het

tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 14.213, alsmede een verzuimboete van € 426 wegens niet tijdige betaling (hierna: de boete).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de boete bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 augustus 2019, de boete gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 maart 2020 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 22 april 2020, aangevuld bij brief ingekomen bij het Hof op 25 mei 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021. Het hoger beroep is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen van [Y] (met nummer 20/00284) en [Z] (met nummer 20/00285). Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

  1. Eiseres heeft op 30 maart 2019 een aangifte omzetbelasting ingediend voor het tijdvak [2018]. De volgens de aangifte verschuldigde omzetbelasting bedraagt € 14.213.

  2. De verschuldigde omzetbelasting had voor 1 april 2019 moeten zijn voldaan door eiseres.

  3. Eiseres heeft de verschuldigde omzetbelasting op 30 maart 2019 overgemaakt naar de rekening van verweerder.

  4. Verweerder heeft de betaling van eiseres ontvangen op 1 april 2019.”

2.2.

Het Hof zal van de door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan. Voor zover over de datum waarop belanghebbende de verschuldigde omzetbelasting heeft overgemaakt in hoger beroep onduidelijkheid was ontstaan, hebben partijen ter zitting eensluidend verklaard dat:

“(…) niet in geschil is op welke datum de verschuldigde omzetbelasting (…) is overgemaakt. De datum 31 maart 2019 zoals door de inspecteur opgenomen in zijn verweerschrift in hoger beroep berust op een verschrijving; dit had 30 maart 2019 moeten zijn.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.

De inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

4 Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:

“9. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) dient de belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte uiterlijk binnen één maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger van de Belastingdienst te zijn betaald. Op grond van artikel 25, derde lid, van de Uitvoeringsregeling AWR kan de inspecteur een ander tijdvak dan een kwartaal of een maand aanwijzen als tijdvak waarover de belasting moet worden betaald. De termijn voor het doen van aangifte omzetbelasting en het voldoen van de verschuldigde omzetbelasting over het tijdvak eindigde op 31 maart 2019.

10. Op grond van artikel 67c van de AWR vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. Op grond van paragraaf 23, onderdeel 3, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), bedraagt de verzuimboete bij een betalingsverzuim als het onderhavige drie procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet tijdig is betaald. Op grond van onderdeel 4 van dezelfde paragraaf legt de inspecteur, in geval dat de totaal verschuldigde belasting uiterlijk wordt betaald binnen zeven dagen na afloop van de wettelijke betalingstermijn, een verzuimboete op, tenzij belanghebbende het voorafgaande tijdvak of voorgaand tijdstip voor dezelfde belastingsoort niet in verzuim was (alsdan wordt geen boete opgelegd, maar een verzuimmededeling verzonden).

11. Van betaling in de zin van artikel 67c van de AWR is eerst sprake indien bijschrijving van het verschuldigde bedrag op de rekening van de ontvanger van de Belastingdienst heeft plaatsgehad. Nu het bedrag - na verwerking door de bank - eerst op maandag 1 april 2019 via bijschrijving bij de ontvanger van de Belastingdienst is binnengekomen, is de betaling te laat geschied. De keuze van het middel van betaling is voor rekening en risico van degene die zich van dat middel bedient. Daaronder is begrepen de eventuele vertraging in het interbancaire betalingsverkeer.

12. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval heeft eiseres niet tijdig betaald. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van drie procent van het niet binnen de termijn betaalde belastingbedrag. Factoren als de mate van schuld en opzet spelen daarbij geen rol. Alleen bij afwezigheid van alle schuld dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Van eiseres mag immers worden verwacht dat zij zich verzekert van een middel van betaling dat haar in staat stelt tijdig haar belastingschuld te voldoen en voorts dat zij zich vooraf laat informeren over de voor de bank benodigde verwerkingstijd om de opdracht uit te voeren. Door met het geven van de opdracht te wachten tot de een-na-laatste dag (een zaterdag) waarop nog bij onmiddellijke verwerking sprake zou kunnen zijn van tijdige betaling en zich niet vooraf te laten informeren over de gebruikelijke verwerkingstijd van de opdracht en bij het overmaken op een weekenddag, heeft zij (welbewust) het risico aanvaard dat het bedrag niet tijdig is bijgeschreven op de rekening van de ontvanger van de Belastingdienst.

13. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat eiseres het vorige tijdvak ook in verzuim was en dat er toen een verzuimmededeling naar eiseres is verzonden. Nu eiseres dit niet heeft betwist, gaat de rechtbank hiervan uit en heeft verweerder derhalve conform het BBBB een boete van € 426 opgelegd. Hoewel de boete is opgelegd conform de (algemene) beleidsregels, is deze evenwel onderworpen aan een volledige rechterlijke toetsing om te beoordelen of de hoogte van de boete in dit specifieke geval passend en geboden is. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de uiteindelijk bestuurder van eiseres een belastingadviseur is. Gelet op de omstandigheid dat eiseres voor de tweede keer achter elkaar te laat heeft betaald, maar eiseres er desondanks voor heeft gekozen om pas op de laatste dag voor de zondag waarop het belastingbedrag uiterlijk moest zijn ontvangen het belastingbedrag over te maken acht de rechtbank de opgelegde boete passend en geboden. Voorts zijn geen bijzondere persoonlijke omstandigheden gesteld of gebleken.

14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing