Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2143, 19/00662

Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2143, 19/00662

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 april 2021
Datum publicatie
28 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2143
Zaaknummer
19/00662

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Heeft belanghebbende krachtens artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet BRV jo. artikel 5bis van het Uitvoeringsbesluit BRV recht op toepassing van de fusievrijstelling, in welk geval de overgang van het aandeel in de woning is vrijgesteld van overdrachtsbelasting?

Uitspraak

kenmerk 19/00662

22 april 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

alsmede op het incidenteel hoger beroep van

[X B.V.] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. T.G. van Laarhoven

tegen de uitspraak van 19 maart 2019 in de zaak met kenmerk HAA 17/3366 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 3.000 aan overdrachtsbelasting voldaan en heeft vervolgens tegen de voldoening bezwaar gemaakt.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 30 juni 2017 het bezwaar van belanghebbende

ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 19 maart 2019 (zoals gerectificeerd op 5 april 2019) als volgt beslist (belanghebbende is in deze uitspraak aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

bepaalt dat aan eiseres een teruggaaf dient te worden verleend van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting, zijnde € 3.000;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 333;

-

veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 667;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.532, en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 25 april 2019 hoger beroep

ingesteld. Het hoger beroep is aangevuld bij brief van 21 mei 2019. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft, in een afzonderlijk geschrift, incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een schriftelijke zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.

“1. [A] was tot 25 juni 2016 enig aandeelhouder van [X B.V.] en van eiseres, toen nog geheten [XX B.V.] De activiteiten bestonden uit het uitvoeren van een pensioenregeling ten behoeve van [A] en bezigheden gelieerd aan musicals respectievelijk het uitvoeren van een pensioenregeling ten behoeve van [A] als nabestaande. Eiseres was 100% aandeelhouder van [Y B.V.] ( [Y B.V.] ). [X B.V.] en eiseres waren tot 25 juni 2016 eigenaar van ieder 50% van een onroerende zaak in [plaatsnaam] (de woning). De activa van [X B.V.] bestonden daarnaast nagenoeg geheel uit vorderingen en liquide middelen.

De activa van eiseres en [Y B.V.] bestonden nagenoeg geheel uit vorderingen, liquide middelen en een andere onroerende zaak. Beide vennootschappen bezaten (niet-geactiveerde) rechten van intellectuele eigendom waaruit regelmatig inkomsten werden ontvangen.

2. [Y B.V.] is op 24 juni 2016 gefuseerd met eiseres. Deze fusie is gefacilieerd op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BRV) juncto artikel 5bis van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (UB). Ook zijn op genoemde datum [X B.V.] en eiseres een juridische fusie aangegaan, waarbij [X B.V.] de verdwijnende en eiseres de verkrijgende vennootschap is. De naam van eiseres is daarbij gewijzigd in de huidige naam.

3. Ter zake van de verkrijging door eiseres van het (andere) 50% aandeel in de woning is aangifte voor de overdrachtsbelasting gedaan. Het verschuldigde bedrag aan overdrachtsbelasting ad € 3.000 is voldaan op 7 juli 2016. Hiertegen heeft eiseres bezwaar ingediend. Daarbij is een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet BRV juncto artikel 5bis van het UB. Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2017 afgewezen.

4. De inspecteur voor de vennootschapsbelasting heeft bij beschikking van 21 april 2016 op grond van artikel 14b, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verklaard dat de overgang van vermogen van [X B.V.] naar eiseres is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting. De inspecteur voor de inkomstenbelasting heeft bij beschikking van 25 mei 2016 op grond van artikel 3.57, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 verklaard dat de voorgenomen fusie niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.

2.3.

Tot de in eerste aanleg overgelegde gedingstukken behoren kopieën van de jaarrekeningen van belanghebbende (destijds nog [XX B.V.] ( [XX B.V.] ) geheten) respectievelijk [X B.V.] over het boekjaar 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015.

2.3.1.

De actiefzijde van de geconsolideerde balans van [XX B.V.] per 30 juni 2015 vermeldt een totaalbedrag van € 2.475.346, waarvan € 1.290.567 aan vaste activa (grond en gebouwen/geactiveerde verbouwingen) en € 1.184.779 aan vlottende activa (waarvan € 624.331 aan liquide middelen). De pensioenvoorziening in eigen beheer is op de balans per 30 juni 2015 opgevoerd voor een bedrag van € 370.452. De bedrijfsopbrengsten bedragen in het boekjaar 2013/2014 € 6.725 en in het boekjaar 2014/2015 € 5.121. De feitelijke bedrijfskosten van belanghebbende (exclusief afschrijvingen en dotatie pensioenreserve) bedragen in het boekjaar 2013/2014 € 70.995 en in het boekjaar 2014/2015 € 32.520.

2.3.2.

De actiefzijde van de balans van [X B.V.] per 30 juni 2015 vermeldt een totaalbedrag van € 599.132, waarvan € 47.406 aan vaste activa (onder meer grond en gebouwen/geactiveerde verbouwing) en € 551.726 aan vlottende activa (waarvan € 373.943 aan liquide middelen). De pensioenvoorziening in eigen beheer is op de balans per 30 juni 2015 opgevoerd voor een bedrag van € 304.049. De bedrijfsopbrengsten bedragen in het boekjaar 2013/2014 € 36.749 en in het boekjaar 2014/2015 € 67.327. De feitelijke bedrijfskosten van [X B.V.] (exclusief afschrijvingen en dotatie pensioenreserve) bedragen in het boekjaar 2013/2014 € 32.903 en in het boekjaar 2014/2015 € 58.858.

2.4.

Tot de in eerste aanleg overgelegde gedingstukken behoort voorts een kopie van de jaarrekening van belanghebbende over het boekjaar 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018.

De actiefzijde van de balans per 30 juni 2018 vermeldt een totaalbedrag van € 2.812.035, waarvan € 1.246.861 aan vaste activa (grond en gebouwen/geactiveerde verbouwingen) en € 1.565.174 aan vlottende activa (waarvan € 806.790 aan liquide middelen). De pensioenvoorziening in eigen beheer is op de balans per 30 juni 2018 opgevoerd voor een bedrag van € 638.182. De bedrijfsopbrengsten bedragen in het boekjaar 2017/2018 € 104.059. De feitelijke bedrijfskosten van belanghebbende (exclusief afschrijvingen en dotatie pensioenreserve) bedragen in het boekjaar 2017/2018 € 76.270.

2.5.

In een brief aan de gemachtigde van 4 juni 2018, met als onderwerp ‘Kostenbesparing fusie’, heeft de accountant van belanghebbende ( [accountantskantoor] ) onder meer het volgende medegedeeld:

“De hoogte van de accountantskosten voor [belanghebbende] heeft zich gedurende de Afgelopen boekjaren als volgt ontwikkeld:

2014-2015 € 15.369

2015-2016 15.499

2016-2017 13.073

2017-2018 10.000

Deze kosten hebben betrekking op de volgende vennootschappen: [X B.V.] , [XX B.V.] en [Y B.V.]

Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat de accountantskosten ten gevolge van de fusie tussen de genoemde vennootschappen zijn gedaald met rui[m] € 5.000.

Wij verwachten als gevolg van deze fusie in de komende jaren de accountantskosten nog met een bedrag van € 2.500 verder te zullen verminderen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of belanghebbende krachtens artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) juncto artikel 5bis van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 1971 (hierna: Uitvoeringsbesluit BRV) recht heeft op toepassing van de fusievrijstelling, in welk geval de overgang van het 50% (onverdeelde) aandeel in de woning van [X B.V.] naar belanghebbende is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

3.2.

In het incidenteel hoger beroep is in geschil of artikel 5bis Uitvoeringsbesluit BRV onverbindend moet worden verklaard wegens overschrijding van de door de wetgever toegekende delegatiebevoegdheid. Voorts is in het incidenteel hoger beroep in geschil of de rechtbank bij de berekening van de toegekende proceskostenvergoeding ten onrechte geen rekening heeft gehouden met voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing