Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2252, 19/00673

Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2252, 19/00673

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 april 2021
Datum publicatie
11 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2252
Zaaknummer
19/00673

Inhoudsindicatie

Bpm; heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de auto nagenoeg geheel voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt?

Uitspraak

kenmerk 19/00673

22 april 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. D.C. Coppens (Quest Advocaten)

tegen de uitspraak van 15 maart 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/2574 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 juni 2017 aan belanghebbende over het tijdvak 27 september 2011 tot en met 26 september 2014 een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd ten bedrage van € 12.111, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 4.844. Voorts is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.649.

1.2.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van 2 mei 2018 afgewezen en de naheffingsaanslag, boetebeschikking en belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 15 maart 2019 als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boete;

- vermindert de boete tot € 3.027 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van belanghebbende zijn op 23 december 2020 nadere stukken ontvangen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2021. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met kenmerk 19/00672. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.

“1. Eiser heeft sinds februari 2001 een taxibedrijf. De ondernemingsactiviteit bestaat uit het vervoeren van personen tegen betaling. Voor deze activiteit maakt eiser in het onderhavige tijdvak gebruik van het motorrijtuig van het merk Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto).

2. Over het onderhavige tijdvak heeft eiser bpm teruggevraagd en gekregen.

3. Met dagtekening 11 september 2011 is aan eiser de teruggaafbeschikking gegeven. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Op grond van artikel 16 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna Wet BPM) heeft u verzocht om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM).

Volgens de bij het verzoek overgelegde bescheiden betreft het een motorrijtuig die geheel of nagenoeg geheel (meer dan 90%) zal worden gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000.

Onder verwijzing naar met name de in artikel 16 Wet BPM vermelde voorwaarden willig ik uw verzoek in en verleen een teruggaaf van € 12.111.”

4. Per brief van 1 juni 2009 is door verweerder aan alle (ongeveer 1.500) taxiondernemingen en ondernemers de ‘Handreiking fiscale verplichtingen taxiondernemingen juni 2009’ (hierna: de Handreiking) gestuurd. Onderdeel van de Handreiking was een model rittenstaat die voldoet aan de daaraan te stellen minimale eisen.

5. Verweerder heeft eind 2016 een onderzoek ingesteld, waarin de juistheid van het door eiser gedane verzoek tot teruggave van de bpm over de periode 27 september 2011 tot en met 26 september 2014 is onderzocht. Het onderzoeksrapport houdt onder meer het volgende in:

“(…)

4.1

Constatering

De uitdraai uit het cumulatieve geheugen van de taxameter die in de Mercedes van het kenteken [kenteken] aanwezig was is niet overgelegd. Evenmin is er op de rittenstaat van deze auto geen aantekening gemaakt van de cumulatieve getallen uit de taxameter, zoals het aantal ritten, het aantal verreden beladen kilometers, het aantal verreden totale kilometers en de opgebouwde omzet.

(…)

5.1

Taxameter

(…)

Constatering

In het verslag van de waarneming ter plaatse d.d. 22 september 2012 is aangegeven dat de cumulatieve gegevens van de taxameter bewaard dienen te worden. Echter hier is nimmer gehoor aangegeven.

Conclusie

De gegevens van de taxameter zijn niet bewaard of genoteerd op de rittenstaat en kunnen daarom niet vergeleken worden met de gegevens op de rittenstaten. Er kan dus geen controle worden uitgevoerd op de verreden kilometers aan de hand van de taxameter.

5.2

Rittenstaten

(…)

Constatering

Op bijna alle rittenstaten (95%) zijn de onbeladen verreden kilometers niet vermeld.

Wel wordt vermeld de datum, bestuurder, tijd aanvang dienst en einde dienst, kenteken,

kilometerstand stand begin en eind, vertrek adres, vertrektijd, eindadres, aankomsttijd, begin

kilometerstand, eind kilometerstand en de ritprijs. Regelmatig wordt de laatste rit van het

uitstapadres naar huis niet genoteerd.

(…)

5.3

Kilometeradministratie

Er is geen andere kilometeradministratie bijgehouden van de auto dan de ingevulde

taxirittenstaten. Uit deze vastlegging op de rittenstaten zou het gebruik van de auto kunnen

blijken. Dit betekent dat als de ritten als basis voor een kilometeradministratie worden

gebruikt, alle kilometers per rit apart vermeld moeten worden. Op de rittenstaat werd het

totaal van de per dienst verreden kilometers opgeteld bij de beginstand, wat vervolgens weer

resulteerde in de eindstand van de dienst, tevens beginstand voor de volgende dienst. Een

dergelijke wijze van administreren is in beginsel voor het ter zake van het gebruik als taxi te

leveren bewijs aanvaardbaar indien de aldus verreden en op de rittenstaten genoteerde

kilometers aansluiten op de stand van de in de auto aanwezige kilometerteller en de

totaalstand van de taxameter en voorts deze kilometertellerstand objectief controleerbaar is

door de aansluiting op door derden, zoals garagebedrijven en waarnemingen ter plaatse

vastgelegde kilometerstanden. Tevens moet inzichtelijk worden gemaakt welke ritten beladen,

onbeladen, overig zakelijk en privé zijn gereden. Dat de codering van de ritten in de BPM

periode niet op orde is, is hiervoor geconstateerd en vermeld.

Constatering

Geconstateerd is:

1. Dat de genoteerde kilometerstanden op de rittenstaat niet aansluiten.

2. Dat er privé gereden wordt onder de noemer onbeladen.

3. Dat er gereden wordt naar vergaderingen en besprekingen onder de noemer van

onbeladen kilometers.

Conclusie

Hierdoor is het voor de Belastingdienst onmogelijk om over de gecontroleerde periode een

juist en betrouwbaar beeld te verkrijgen van de verreden kilometers in beladen, onbeladen,

overige zakelijk en privé.

(…)”

6. Naar aanleiding van het onderzoek zijn zowel een naheffingsaanslag bpm en een vergrijpboete als een naheffingsaanslag mrb en een verzuimboete aan eiser opgelegd.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de naheffingsaanslag bpm met vergrijpboete terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de auto nagenoeg geheel voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing