Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2259, 19/01326 tot en met 19/01332

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2259, 19/01326 tot en met 19/01332

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 juni 2021
Datum publicatie
12 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2259
Zaaknummer
19/01326 tot en met 19/01332

Inhoudsindicatie

OB; ondernemerschap van stichting die zich als doel heeft gesteld het inzamelen van fondsen en daarmee het ondersteunen van de gezondheid van kinderen in de derde wereld.

Uitspraak

kenmerken 19/01326 tot en met 19/01332

10 juni 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[Stichting X] , gevestigd te Amsterdam, belanghebbende,

gemachtigde: drs. J.G.M. van Twisk (BDO Accountants & Belastingadviseurs B.V.)

tegen de uitspraak van 22 juli 2019 in de zaak met kenmerken HAA 17/3588 tot en met 17/3594 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij aangiften omzetbelasting over zeven na te noemen tijdvakken heeft belanghebbende

verzocht om teruggaaf van omzetbelasting. De inspecteur heeft die verzoeken afgewezen en nihilaanslagen opgelegd.

Zaaknummer rechtbank

Zaaknummer Hof

Aanslagnummer

Tijdvak

Te verrekenen/terug te ontvangen

HAA 17/3588

19/01326

[***]

1 januari 2014 t/m 31 december 2014

nihil

HAA 17/3589

19/01327

[***]

1 oktober 2014 t/m 30 september 2015

nihil

HAA 17/3590

19/01328

[***]

1 oktober 2015 t/m 31 december 2015

nihil

HAA 17/3591

19/01329

[***]

1 juli 2015 t/m

31 december 2015

nihil

HAA 17/3592

19/01330

[***]

1 januari 2016 t/m 31 maart 2016

nihil

HAA 17/3593

19/01331

[***]

1 april 2016 t/m

31 december 2016

nihil

HAA 17/3594

19/01332

[***]

1 oktober 2016 t/m 31 december 2016

nihil

1.2.

De daartegen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 23 juni 2017 afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 juli 2019 als volgt op de beroepen beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 1.896,55 aan vergoeding van immateriële schade;

- veroordeelt de Minister tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 603,45 aan vergoeding van immateriële schade;

- veroordeelt verweerder in de helft van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van

€ 384;

- veroordeelt de Minister in de helft van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van

€ 384;

- draagt verweerder op de helft van het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 166,50, aan eiseres te vergoeden;- draagt de Minister op de helft van het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 166,50 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 augustus 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.

“1. Eiseres is een stichting die zich als doel heeft gesteld het inzamelen van fondsen en daarmee het ondersteunen van de gezondheid van kinderen in de derde wereld. Zij richt zich daarbij volledig op Bangladesh. Dit doet zij via de zogenoemde “ [projectnaam] ” aanpak. Eiseres voorziet door middel van projecten haar doelgroep van waterputten en pompen ten behoeve van schoon drinkwater, motiveert de lokale bevolking om latrines aan te schaffen, traint de gebruikers om de voorzieningen te kunnen onderhouden en verzorgt opleidingen en trainingen aan de lokale bevolking op het gebied van gezonde voeding en veilig moederschap. Eiseres heeft vestigingen in Amsterdam en in Dhaka (Bangladesh).

2. Voor het kunnen uitvoeren van haar activiteiten werkt eiseres samen met lokale partnerorganisaties (PNGO’s) in Bangladesh. Eiseres sluit met de PNGO’s overeenkomsten waarin de verschillende wederzijdse verplichtingen zijn opgenomen. Zij is verantwoordelijk voor het algehele management van de projecten en de contacten met donoren. Ze verstrekt aan de PNGO’s overeengekomen bedragen. De PNGO’s zijn verplicht de projecten onder de overeengekomen voorwaarden uit te voeren en hierover tezamen met de financiële verantwoording op juiste wijze te rapporteren aan eiseres. De PNGO’s hebben zich verplicht om het logo van eiseres te voeren op geprinte materialen die betrekking hebben op de projecten.

3. Om de betrokkenheid van de lokale bevolking te waarborgen vormt eiseres ‘community based organisations” (CBO’s). Voor de samenstelling van een CBO geeft zij richtlijnen. De rol van een CBO houdt onder meer in dat zij goedkeuring moet geven met betrekking tot de vereisten ten aanzien van de voorzieningen. Ook ziet zij toe op de kwaliteit van de aangelegde voorzieningen.

4. De lokale afnemers van de verschillende voorzieningen zoals de waterputten en de latrines, te weten CBO’s, scholen en individuele huishoudens, betalen voorafgaand aan de verstrekking van de voorzieningen een verplichte vergoeding daarvoor. De vergoedingen bedragen 5% tot 40% van de kosten van een voorziening dan wel de totale kosten. Het doel is daarmee de betrokkenheid van de lokale bevolking bij de projecten te waarborgen. De vergoedingen worden aan de PNGO’s betaald. De bedragen die een PNGO ontvangt verrekent eiseres met hetgeen zij uit hoofde van de overeenkomst met die PNGO aan de PNGO dient over te maken.

5. In september 2009 hebben 189 landen, waaronder Nederland, de zogenoemde “Millennium Verklaring van de Verenigde Naties” aangenomen. Op basis van deze Verklaring hebben de Verenigde Naties een actieplan ontwikkeld met betrekking tot armoedebestrijding. Dit plan bestaat uit acht Millennium Development Goals (hierna: MDG’s) die in 2015 moeten zijn gerealiseerd. De Nederlandse overheid heeft deze MDG’s in haar nationale ontwikkelingsbeleid geïmplementeerd.

6. Op 8 augustus 2012 heeft eiseres een subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa) toegezegd gekregen op basis van het door eiseres ingediende 4-jarenrapport “ [projectnaam] in Bangladesh”. Eiseres ontving een toezegging ter waarde van maximaal € 3.000.000 onder de voorwaarde dat eiseres eenzelfde bedrag aan fondsen voor haar projecten ophaalt uit de private sector. In de schriftelijke vastlegging daarvan is onder meer opgenomen dat eiseres verantwoordelijk is voor veilig drinkwater en sanitair in bepaalde gebieden van Bangladesh, dat zij de intellectuele eigendom van alles wat zij produceert ter beschikking stelt aan de Nederlandse Staat, dat BuZa de mogelijkheid heeft om aanwijzingen te geven aan eiseres over hoe de projecten moeten worden geïmplementeerd bij bepaalde wijzigingen van omstandigheden, dat eiseres periodiek op voorgeschreven wijze moet rapporteren over de projecten en besteding van de subsidie en ten slotte dat als eiseres niet voldoet aan haar verplichtingen betaling wordt opgeschort of terugbetaling kan worden geëist.

7. Bij brief van 28 januari 2014 verzoekt eiseres verweerder om het nultarief toe te passen op haar gerealiseerde omzet, waarbij volledig recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder zich in een brief van 17 juni 2014 op het standpunt gesteld dat eiseres niet als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) kan worden aangemerkt.

8. Op voorstel van verweerder zijn aan eiseres vanaf 2014 aangiftebiljetten uitgereikt, dit om eiseres in de gelegenheid te stellen een bezwaarprocedure te voeren. Eiseres heeft middels zeven aangiftebiljetten over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting (voorbelasting) in aftrek gebracht als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet OB en dientengevolge om teruggaaf verzocht.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog het volgende toe.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een voorbeeld van een Partnership Agreement. Het betreft Partnership Agreement for Project Nr: 39. Daarin is, voor zover hier van belang, bepaald:

“B. For the joint undertaking with parameters described below:

Parameters

In this agreement defined as

Donor

[Stichting X] (…)

[Stichting X]

Partner NGO

[PNGO]

PARTNER

(…)

GRANT

GRANT by [Stichting X]

1.2 (…)

PARTNER, (…) is responsible for ensuring that funds are spent in accordance with the Project budget, undertaking the field work (…)

3.1

[Stichting X] will assume responsibility for the overall management of the project and for liaison with the other donors.

4.2

The PARTNER shall implement the project (…)

4.13

The PARTNER shall bear all kind responsibility for their staff employed (…)

4.16

The PARTNER shall report four times per year (…).

4.19

The PARTNER shall follow the visibility toolkit to ensure the visibility of [Stichting X] (…)

5.1

The entire GRANT AMOUNT is designated for the approved action. The approved budget cannot be changed without prior discussion and approval from the [Stichting X] . (…)

5.6

If the PARTNER under-spends by more than 15% within a financial quarter, [Stichting X] reserves the right to reduce the following payment by the amount of the unspent amount. (…)

5.7

Any over-expenditure by PARTNER on any budget line (…) shall not be reimbursed without prior written agreement (…).

5.11

PARTNER shall allow [Stichting X] (…) full access to the PARTNER accounts for the purpose of examination, verification of expenditure Reports or Audits. (…)

5.14

[Stichting X] shall be entitled, (…), to defer payment (…) until the PARTNER has fulfilled to [Stichting X] ’s satisfaction all its prior obligations under this Agreement.

5.15

PARTNER shall return all unspent Project funds to [Stichting X] (…).

6.1

[Stichting X] shall provide the PARTNER with capital expenditure in accordance with Project Budget necessary to purchase equipment and inputs for use by the PARTNER for Project-specific purposes.(…)’

6.2. (…)

PARTNER shall provide indemnity to [Stichting X] and its donors regarding water options those once handed over to the users, [Stichting X] (…) will not be responsible by any means to the quality of water or any legal issues that could come in the future.

7.1

The visibility of the project shall be maintained. For all items, goods, documents; identity should be hold the authorised and approved project and [Stichting X] logo. (…) The partner NGO shall take all necessary steps to publicise the fact that [Stichting X] (…) has financed the project.”

Ingevolge het bepaalde onder 10 is ‘subcontracting’ door de ‘PARTNER’ (PNGO) niet toegestaan.

2.4.

In een memo van het Ministerie van Financiën van 25 november 2011 inzake de toepassing van de resolutie BTW-283 is vermeld:

“Aan de andere kant dient te worden geconstateerd dat in de situatie waarop BTW-283 doelt (vóór MFS II), BuZa weliswaar de opdrachten voor het uitvoeren van ontwikkelingsprojecten geeft maar het belang van BuZA in feite hetzelfde is; BuZa acht het wenselijk dat een bepaald ontwikkelingsproject wordt gerealiseerd en verstrekt daartoe de benodigde fondsen. Bij welke partij het initiatief ligt en onder welke benaming de gelden ter beschikking worden gesteld lijkt dan van ondergeschikt belang. Waar de hulporganisaties voorheen het nultarief konden toepassen zou dat in de huidige situatie niet anders moeten zijn.”

2.5.

In een door de Staatssecretaris van Financiën voor akkoord geparafeerde notitie van 24 februari 2012 van het Directoraat-Generaal van de Belastingdienst is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“1. Kern

Indien het ministerie van BuZa aan Nederlandse organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking opdracht geeft om in ontwikkelingslanden ter plaatse projecten uit te voeren, kan op basis van een resolutie uit (oorspronkelijk) 1983 het btw-nultarief (met aftrek voorbelasting) worden toegepast op de in dat kader door die organisaties aan BuZa in rekening gebrachte kosten. (…)

2 Beslispunten

a. Gaat u akkoord met een actualisatie van genoemde resolutie, zodanig dat de MFS II structuur daaronder valt en dat ook andere noodzakelijke aanpassingen worden verwerkt?

b. Zo ja, gaat u ermee akkoord dat vooruitlopend op die actualisatie, Nederlandse hulporganisaties in het kader van MFS II projecten richting BuZa het nultarief kunnen toepassen en daartoe geen facturen hoeven uit te reiken? (…)

3 Toelichting

3 Geschil in hoger beroep

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten

7 Beslissing