Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2263, 19/01590

Gerechtshof Amsterdam, 20-07-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2263, 19/01590

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 juli 2021
Datum publicatie
12 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2263
Zaaknummer
19/01590

Inhoudsindicatie

bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard; stelling dat afwijzing van suppletie gedaan moet worden bij een voor bezwaar vatbare beschikking wordt verworpen.

Uitspraak

kenmerk 19/01590

20 juli 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

V.o.f. [X], gevestigd te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. B.W.M. Zegers

tegen de uitspraak van 6 september 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/587 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 maart 2012 aan belanghebbende over het tijdvak januari 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 500 en bij beschikking een verzuimboete van € 111.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 april 2012 aan belanghebbende over het tijdvak februari 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 500 en bij beschikking een boete van € 111.

1.2.

Belanghebbende heeft op 28 juni 2012 via een aangifteformulier gegevens verstrekt over beide tijdvakken, waarbij voor het tijdvak februari 2012 is verzocht om teruggaaf van een bedrag aan omzetbelasting.

1.3.

Op 28 december 2017 heeft belanghebbende een suppletieaangifte ingediend, met daarin wederom een verzoek om teruggaaf van een bedrag aan omzetbelasting betreffende het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012.

1.4.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2018 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.

1.5.

De rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep in haar uitspraak van 6 september 2019 ongegrond verklaard.

1.6.

Het door belanghebbende tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 23 oktober 2019 en is aangevuld bij brief ingekomen op 20 november 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).

“1. Met dagtekening 27 maart 2012 is aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak januari 2012 omdat eiseres geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan.

2. Met dagtekening 25 april 2012 is aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak februari 2012 omdat eiseres geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan.

3. Op 28 juni 2012 heeft eiseres middels een aangifteformulier gegevens verstrekt over de tijdvakken januari en februari 2012. In de gegevens is opgenomen dat het saldo over het tijdvak januari 2012 € 0 bedraagt en het saldo over het tijdvak februari 2012 - € 24.159 bedraagt.

4. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiseres op 2 juli 2012 per brief het volgende verzocht:

“In verband met de beoordeling van de aangifte omzetbelasting van het in de aanhef genoemde omzetbelastingnummer over de periode 1 februari 2012 tot en met 29 februari 2012, verzoek ik u mij binnen twee weken na dagtekening van deze brief de volgende toelichting(en) te zenden/faxen:

Rubriek 5-B: Voorbelasting

- Een verklaring waardoor deze (hoge) teruggaaf wordt veroorzaakt met een specificatie van de niet verdichte grootboekrekening(en) inkomen/te vorderen BTW, welke is (zijn) getotaliseerd en waaruit de geclaimde voorbelasting blijkt.

- Kopie facturen van de 10 hoogste voorbelasting bedragen.

(…)

Na ontvangst van bovengenoemde bescheiden zal uw verzoek verder in behandeling worden genomen.”

5. Eiseres heeft hierop gereageerd en onder meer een factuur overgelegd. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 10 juli 2012 nadere vragen gesteld over de factuur, namelijk:

“Naar aanleiding van de door u verstrekte factuur heb ik de volgende vragen:

- Wat wordt er ver-/gebouwd

- Graag ontvang ik van u de stukken van het meerwerk, zoals deze zijn gedeponeerd bij [notaris]

- Waarom wordt er geen omzet gegenereerd.

- Wat is uw omzetprognose?”

6. Blijkens de stukken van het geding heeft [de heer X] hierop het volgende geantwoord:

“1. De factuur heeft betrekking op de nieuw/verbouw van de woning [woning] te [Z]. Deze verbouwing is bij de belastingdienst bekend.

2. Stukken zijn perverst aan u verzonden.

3. De vof is beëindigd en omgezet naar een eenmanszaak. De afgelopen jaren is er geen activiteit ondernomen. Ivm werkzaamheden loondienst en opzetten nieuw concept.

4. De doelstelling is om de eenmanszaak per augustus te gebruiken voor de uitrol van een concept. De onderneming zal dan aandeelhouder worden en uit de onderneming zal ik mij gaan verhuren aan 3 bedrijven.

Een indicatie voor de te behalen omzet kan ik u nu nog niet geven. Medio augustus is mij meer bekend. Eea. is afhankelijk van de te sluiten contracten.”

7. Op 28 december 2017 heeft eiseres een suppletieaangifte omzetbelasting ingediend die betrekking heeft op het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012. De suppletieaangifte bevat een terug te vragen bedrag aan omzetbelasting van € 24.159. Bij de ingediende suppletieaangifte is een factuur gevoegd.

8. Tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder heeft vervolgens een e-mailwisseling plaatsgevonden.

9. Met dagtekening 13 december 2018 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Ontvankelijkheid

Over de maand februari 2012 is er door de vof te laat een OB-aangifte ingediend. Het gevolg daarvan is geweest dat er met dagtekening 27 maart 2012 een systeem/naheffingsaanslag aan de vof is opgelegd t.b.v. € 500 enkelvoudige OB. Op 28 juni 2012 is de aangifte OB over februari 2012 tenslotte ingediend. Deze aangifte bevat een verzoek om teruggaaf van € 24.159. Deze aangifte is destijds als reguliere aangifte in behandeling genomen. Omdat er al een systeemaanslag was opgelegd had de te laat ingediende aangifte OB formeel als een bezwaarschrift in behandeling genomen moeten worden. Dit bezwaarschrift had dan niet ontvankelijk verklaard moeten worden omdat het na de bezwaartermijn van zes weken is ingediend.

Met dagtekening 28 juli 2012 is het verzoek om teruggaaf afgewezen en is er een nihil-beschikking afgegeven.

Ik beschouw de suppletie-aangifte die op 28 december 2017 ter post is bezorgd als een bezwaarschrift tegen de nihilbeschikking van 28 juli 2012. Een bezwaarschrift dient binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking te worden ingediend. U heeft het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn ingediend. U bent hierdoor niet-ontvankelijk in uw bezwaar. (…).

(…)

In een e-mail geeft uw [gemachtigde] te kennen dat de vof de beschikking met nummer (…) en dagtekening 28 juli 2018 nooit ontvangen heeft. Op zijn verzoek heb ik onderzocht of er een kopie van deze beschikking afgegeven kon worden. Dit is niet het geval. De interne rapportage vermeldt het verzend klaarmaken en het verzenden van de beschikking op 26 juli 2012. Ik acht het dan ook niet aannemelijk dat de vof de beschikking niet ontvangen heeft.

Ambtshalve behandeling

Op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zal ik uw verzoek ambtshalve beoordelen.

Samenvatting verzoek

De vof verzoekt om teruggaaf voor een bedrag van € 24.159. Bij het verzoek is een factuur gevoegd met een order- en factuurdatum van 23 februari 2012. De factuur staat op naam van de heer [de heer X] en/of mevrouw [mevrouw X]. De omschrijving luidt: nota inzake: meerwerk door u ondertekend en gedeponeerd, d.d. 01-07-2011, bij [notaris] te [plaats].

Beoordeling van het verzoek

(…)

Feiten en omstandigheden

(…)

Vanaf januari 2010 tot en met januari 2012 worden er door de vof nihil-aangiften OB ingediend. In maart 2012 is de vof gestaakt en voor de OB als ondernemer uitgeschreven. Er zijn daarna geen aangiften btw meer uitgereikt.

In verband met de behandeling van bezwaarschriften inkomstenbelasting 2010 hebben mevrouw (…) en de heer (…) op 30 december 2013 een bezoek gebracht aan u gebracht op het adres [woning] in [Z]. Van dit bezoek maakt mevrouw (…) melding in de toelichting op de uitspraken op de bezwaarschriften 2010 zoals vastgelegd in de brief van 3 maart 2014. Onder de kop omzetbelasting heeft ze aan dat ze de stukken van de verbouwing en de bevindingen van de heer (…) en haar zal doorgegeven aan de afdeling omzetbelasting zodat zij de beoordeling van de voorbelasting verder in behandeling kunnen nemen. Er wordt in deze brief geen standpunt ingenomen over de zakelijkheid van de verbouwing of aftrekrecht van voorbelasting met betrekking tot de wettelijke regels die gelden voor de OB.

Standpunt

Gelet op het feit dat er vanaf 1 januari 2010 geen enkele ondernemersactiviteit meer door de vof is ondernomen en de vof in maart 2012 is gestaakt stel ik mij primair op het standpunt dat de vof ten tijde van de verbouwing in februari 2012 geen ondernemer (meer) was voor de OB. De vof heeft dan ook geen recht op aftrek van de voorbelasting die op de verbouwing betrekking heeft.

Subsidiair ben ik van mening dat de overgelegde factuur niet voldoet aan de twee eisen die hiervoor genoemd zijn. de factuur is niet op naam gesteld van de vof en een duidelijke omschrijving van de geleverde prestatie ontbreekt. Op grond hiervan bestaat er ook geen recht op aftrek.

Uitspraak op het verzoek

Ik wijs het verzoek om teruggaaf van € 24.159 over het eerste kwartaal 2012 af.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing