Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2376, 19/00954 tot en 19/00957

Gerechtshof Amsterdam, 05-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2376, 19/00954 tot en 19/00957

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 augustus 2021
Datum publicatie
18 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2376
Zaaknummer
19/00954 tot en 19/00957

Inhoudsindicatie

Douane. Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. 'Mededeling financiële aansprakelijkheid' kwalificeert niet als beschikking in de zin van artikel 4, sub 5, CDW. Belanghebbende wordt niet rechtstreeks geraakt door de utb’s die zijn uitgereikt aan de GmbH, voor wie belanghebbende als direct vertegenwoordiger aangiften heeft gedaan, ook al heeft zij kenbaar gemaakt dat zij voornemens is de uit die aangiften voortvloeiende douaneschulden te betalen en heeft zij voor die douaneschulden zekerheid gesteld door middel van een borgstelling.

Uitspraak

kenmerken 19/00954 tot en met 19/00957

5 augustus 2021

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. J.A. Biermasz (Ploum Advocaten)

tegen de uitspraak van 18 juli 2019 in de zaken met de kenmerken HAA 16/5069, 16/5071, 16/5072 en 16/5073 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 november 2015 vier uitnodigingen tot betaling (utb’s) uitgereikt aan [A GmbH] (hierna: [A]) ten bedrage van respectievelijk € 67.190,97, € 66.146,08, € 61.921,09 en € 65.873,50 aan antidumpingrechten en compenserende rechten.

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 17 november 2015 aan belanghebbende viermaal een 'Mededeling financiële aansprakelijkheid' (hierna ook: de mededelingen) gestuurd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de utb's en de mededelingen bezwaar gemaakt. Bij vier uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de utb's en de mededelingen niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

De daartegen ingestelde beroepen heeft de rechtbank in haar uitspraak van 18 juli 2019 ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 5 augustus 2019 en is aangevuld bij brief van 15 oktober 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Op 4 juni 2021 is bij het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen en op 14 juni 2021 een pleitnota van belanghebbende.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’).

“1. Eiseres, voorheen (onder meer) [XX] B.V. geheten, is actief op het gebied van expeditie en transport en als logistiek dienstverlener op het gebied van in- en uitvoer.

2. Aan eiseres is het gebruik toegestaan van de zogenaamde uitstelregeling maandkrediet. Deze betalingsfaciliteit houdt in dat uitstel van betaling wordt verleend voor het totaal van de bedragen aan rechten die door de douaneautoriteiten worden geboekt binnen een periode van een maand. Via een maandkredietsaldo worden alle betalingen verricht waartoe door eiseres ingediende aangiften aanleiding geven.

3. De bij deze betalingsfaciliteit verplichte doorlopende zekerheidstelling van eiseres is geschied door borgstelling. Borgsteller is [bank] en tussen de [bank] en de ontvanger van de Belastingdienst/Douane is een akte van borgtocht overeengekomen.

4. Tussen eiseres en [A] geldt per 1 januari 2014 de “Agreement / authorisation to act as direct representative”, waarin onder meer het volgende is overeengekomen:

“(…)

Article 3. PROVISION OF SECURITY / PAYMENT OF DUTIES AND TAXES

3.1

Unless otherwise agreed, use will be made of the facilities of the Direct Representative in order to provide security and ensure payment of duties, other charges and taxes to the Customs Authorities.

(…)”

5. Eiseres heeft op naam en voor rekening van [A] op 27 augustus 2014 drie aangiften en op 1 oktober 2014 één aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van – kort gezegd – zonnepanelen. De aangiften vermelden telkens als land van oorsprong Taiwan.

6. Bij brieven van 26 oktober 2015 heeft verweerder [A] meegedeeld voornemens te zijn deze vier aangiften te corrigeren omdat het land van oorsprong niet correct zou zijn. De daadwerkelijke oorsprong van de zonnepanelen zou China zijn. De correcties bedragen € 67.190,97, € 66.146,08, € 61.921,09 en € 65.873,50 aan rechten bij invoer, telkens zijnde antidumpingrechten en compenserende rechten.

Deze brieven zijn per adres aan eiseres gestuurd met het verzoek deze brieven in handen te stellen van [A] .

7. Met dagtekening 17 november 2015 heeft verweerder aan eiseres ter zake van de vier genoemde aangiften viermaal een 'Mededeling financiële aansprakelijkheid' gestuurd. In deze mededeling is onder meer vermeld:

"De aangifte werd door [XX] B.V. gedaan in directe vertegenwoordiging voor [A GmbH] waarbij werd gekozen voor betaling van de verschuldigde rechten via het maandkrediet [XX] B.V.

Vanwege het feit dat het systeem DSI "gesloten" werd en er nog een Olaf-onderzoek liep naar de oorsprong van deze goederen, is bovengenoemde aangifte ten invoer d.d. 22-05-2015 "handmatig afgedaan". Ik heb vastgesteld dat er op het moment van het "handmatig afdoen" geen zekerheid of schuld geboekt is om de betaling te garanderen van de uit de aangifte voortvloeiende rechten bij invoer en andere belastingen, voor zover die verschuldigd zijn tot en met het moment van beëindiging van verificatie.

Nu de uitslag van het onderzoek bekend is en de aangifte definitief gecorrigeerd wordt, blijft de financiële aansprakelijkheid van [XX] B.V. voor de op 17-11-2015 opgelegde uitnodiging tot betaling met nummer (…) ten name van [A GmbH] volledig in tact.

Voor wat betreft de opgelegde UTB aan de schuldenaar, dient u voor meer informatie contact op te nemen met de vertegenwoordigde [A GmbH].Deze mededeling is geen beschikking ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht, derhalve is er geen bezwaar mogelijkheid."

8. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 26 november 2015 ter zake van de vier gecorrigeerde aangiften de utb's aan [A] uitgereikt overeenkomstig de voorgenomen en meegedeelde correcties.

9. Bij brieven van 25 juli 2016 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld en in de uitspraken op bezwaar is telkens vermeld dat in de ‘Mededeling financiële aansprakelijkheid’ ten onrechte is verwezen naar een uitnodiging tot betaling van 17 november 2015 en dat dit 26 november 2015 moet zijn.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt de volgende feiten toe.

2.3.

De door de rechtbank onder punt 3 genoemde akte van borgtocht bevat onder meer de volgende tekst:

“Ondergetekende [de [bank]] stelt zich borg en verbindt zich hoofdelijk bij het kantoor van zekerheidstelling van de ontvanger van de Belastingdienst/Douane te Rotterdam […] voor al hetgeen […],

C. aan het Koninkrijk der Nederlanden door derden verschuldigd is of kan worden […] voor zover [belanghebbende] blijkens een daartoe strekkende machtiging, als directe vertegenwoordiger optreedt namens deze derden (…) en voor zover [belanghebbende] daarbij een verbintenis tot betaling en/of (…) een verbintenis tot het stellen van zekerheid op zich heeft genomen.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in

de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing