Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2557, 20/00064 en 20/00409

Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2557, 20/00064 en 20/00409

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 augustus 2021
Datum publicatie
1 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2557
Zaaknummer
20/00064 en 20/00409

Inhoudsindicatie

De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning niet aannemelijk gemaakt. De argumenten van belanghebbende kan het Hof echter ook niet volgen. Het Hof stelt de WOZ-waarde van de woning in goede justitie zelf vast.

Uitspraak

kenmerken 20/00064 en 20/00409

10 augustus 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)

tegen de uitspraken van 10 december 2019 en 4 juni 2020 in de zaken met kenmerken HAA 18/3281 respectievelijk HAA 19/3837 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

20/00064 (HAA 18/3281)

1.1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde (hierna: WOZ-waarde) van de onroerende zaak [woning] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 282.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2018 bekendgemaakt.

1.1.2.

Met de uitspraak op het bezwaar verzonden op 21 juni 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 10 december 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.1.4.

Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 22 januari 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

20/00409 (HAA 19/3837)

1.2.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 310.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag OZB 2019 bekendgemaakt.

1.2.2.

Met de uitspraak op het bezwaar verzonden op 25 juni 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.2.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In haar uitspraak van 4 juni 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.2.4.

Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 16 juli 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.3.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de uitspraak met zaaknummer HAA 18/3281 de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande woning met een aanbouw, een berging en een tuinhuis/blokhut. De woning is gebouwd in 1900. De inhoud van de woning, inclusief de aanbouw, is ongeveer 352 m3. De oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 625 m2.”

De rechtbank heeft in de uitspraak met zaaknummer HAA 19/3837 de volgende feiten vastgesteld:

“Feiten

1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande woning gebouwd in 1900. De inhoud van de woning is 337 m³. De woning is voorzien van een berging, een aanbouw en een tuinhuis/blokhut.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.

2.3.

In het beroep met zaaknummer HAA 19/3837 heeft de rechtbank het verweerschrift van de heffingsambtenaar ontvangen op 7 mei 2020. In de aanvulling op zijn hoger beroepschrift heeft belanghebbende onder meer geschreven:

“Naar mijn mening had de rechtbank het door verweerder ingediende verweerschrift tardief dienen te verklaren. De zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2020, ik heb het verweerschrift pas op 7 mei ontvangen. Hierbij zij ook opgemerkt dat het beroepschrift door mij al op 5 augustus 2019 is ingediend waardoor verweerder ruimschoots de tijd heeft gehad verweer in te dienen.”

2.4.

De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarden voor ieder jaar een waardenmatrix overgelegd met daarin een drietal (2018) of viertal (2019) vergelijkingsobjecten. De staat van onderhoud van de woning is in die waardematrixen gewaardeerd op ‘2’ (te weten minder dan gemiddeld), de kwaliteit van de woning is gewaardeerd op ‘2’ (te weten minder dan gemiddeld) en de voorzieningen zijn gewaardeerd op ‘3’ (te weten gemiddeld).

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of de waarde van de woning voor 2018 en 2019 niet te hoog is vastgesteld.

3.2.

In het hoger beroep met zaaknummer 20/00409 ligt voorts ook de vraag voor of de rechtbank het verweerschrift van de heffingsambtenaar tardief had moeten verklaren.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 (Proces)kosten

7 Beslissing