Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2561, 20/00668

Gerechtshof Amsterdam, 10-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2561, 20/00668

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 augustus 2021
Datum publicatie
1 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2561
Zaaknummer
20/00668

Inhoudsindicatie

Het Hof oordeelt dat de bezwaarschriften tegen de rioolheffing terecht door de rechtbank niet-ontvankelijk zijn verklaard. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 20/00668

10 augustus 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 20/810 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] , de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 25 juni 2016, 25 februari 2017, 24 februari 2018 en 23 februari 2019 voor de belastingjaren 2016, 2017, 2018 respectievelijk 2019 aanslagen rioolheffing (hierna: de aanslagen) opgelegd met betrekking tot een gebouw met erf en ondergrond dat in de aanslagen is aangeduid als [adres 1] en [adres 2] te [Y] (hierna: het gebouw).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde aanslagen. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 12 december 2019 de bezwaren tegen genoemde aanslagen (het Hof verstaat dat in de uitspraak op bezwaar ook is beslist voor het jaar 2019) niet-ontvankelijk verklaard en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 29 oktober 2020 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 13 november 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2021. Belanghebbende is verschenen. Van de zijde van de heffingsambtenaar is zonder bericht niemand verschenen. Het Hof heeft vervolgens geconstateerd dat de heffingsambtenaar per aangetekende post voor de zitting is uitgenodigd en dat door de heffingsambtenaar telefonisch aan de griffie van het Hof is bevestigd dat de uitnodiging ook is bezorgd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“1. Eiser is eigenaar van de onroerende zaak op het adres [adres 1] en [adres 2] te [Y] . De onroerende zaak bestaat uit één gebouw met erf en ondergrond. Binnen het gebouw bevinden zich vier productiehallen, kantoor- en vergaderruimten en een kantine. Tot 1 april 2017 was de onroerende zaak verhuurd aan twee huurders die elk twee productiehallen huurden. Daartoe waren aan de onroerende zaak de twee zojuist genoemde huisnummers toegekend. Per brief van 12 september 2016 heeft eiser de gemeente [Y] (de Gemeente) ervan in kennis gesteld dat de huurovereenkomst met één van de twee huurders op 31 maart 2017 zou worden beëindigd. Per 1 april 2017 is de gehele onroerende zaak aan de andere huurder verhuurd. Per brief aan de Gemeente van 5 april 2017 heeft eiser er nogmaals op gewezen dat de overgebleven huurder met ingang van 1 april 2017 gebruiker was van het gehele pand. In januari 2020 is vanuit de Gemeente aan eiser meegedeeld dat het huisnummer [adres 2] was komen te vervallen.

2. Voor de jaren 2016 tot en met 2019 is eiser ter zake van de onroerende zaak aangeslagen in de rioolheffing, waarbij de gedeelten van de onroerende zaak met de huisnummers [adres 1] en [adres 2] steeds zijn aangemerkt als twee afzonderlijke objecten. Het aanslagbiljet waarmee de aanslagen voor 2016 zijn bekendgemaakt is gedagtekend 25 juni 2016, het aanslagbiljet voor 2017 is gedagtekend 25 februari 2017, het aanslagbiljet voor 2018 24 februari 2018 en dat voor 2019 23 februari 2019.

3. Per brief van 8 maart 2019, die in kopie tot de stukken behoort, heeft eiser verweerder meegedeeld dat hem was gebleken dat de binnen de Gemeente geheven rioolheffing in vergelijking met andere gemeenten zeer hoog is. In de brief vroeg eiser onder meer om toezending van de notulen met de bijbehorende raadstukken van de raadsvergaderingen waarin de tarieven van de rioolheffing werden vastgesteld en waarin werd besloten tot het instellen van een ondernemersfonds. Vanuit de Gemeente is daarop gereageerd per brief van 15 april 2019 en daarin werd verwezen naar de website van de Gemeente waarop de door eiser gevraagde stukken waren te vinden.

4. Per brief van 1 mei 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslagen rioolheffing. In het bezwaarschrift maakt eiser aanspraak op een teruggaaf van rioolheffing over de jaren 2016 tot en met 2019 van in totaal € 1.976,26. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

5. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Het beroepschrift luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Wij hebben de gemeente [Y] schriftelijk gemeld op 12 september 2016 en op 5 april 2017 (zie bijlagen) dat het pand volledig werd gehuurd door [de overgebleven huurder] en de onderhuurder die in de achterste twee bedrijfshallen gevestigd was, was vertrokken.

Op grond van deze mededeling had de gemeente één aanslag moeten sturen voor de rioolheffing. Dit heeft men niet gedaan. Tegen de teveel berekende rioolheffing hebben wij bezwaar gemaakt. Door de gemeente wordt dit bezwaar niet gegrond verklaard om dat de beroepstermijn is verlopen.

Dit is uiteraard onjuist, wij hebben bovenstaande wel bij de gemeente gemeld, zie bijlagen onze brieven d.d. 8 maart 2019 en 1 mei 2019.

De gemeente [Y] heeft de wijzigingen echter niet doorgevoerd. Doordat er één gebruiker is, is er een veel te hoge aanslag betaald.”

6. De bijlagen bij de in het beroepschrift genoemd brief van 8 maart 2019 waren de in 1 genoemde brieven van 12 september 2016 en 5 april 2017.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil voor het Hof

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de bezwaren tegen de aanslagen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Ter zitting bij het Hof heeft belanghebbende verklaard dat het geschil alleen nog ziet op de bezwaren tegen de aanslagen die zijn opgelegd voor de jaren 2018 en 2019.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in

de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen belanghebbende daaraan ter zitting heeft toegevoegd, wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing