Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2613, 20/00580

Gerechtshof Amsterdam, 17-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2613, 20/00580

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 augustus 2021
Datum publicatie
8 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:2613
Formele relaties
Zaaknummer
20/00580

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is artiest. In geschil is of de genoten inkomsten op grond van het gelijkheidsbeginsel moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming. Het Hof oordeelt dat het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt. De inkomsten zijn niet aan te merken als winst uit onderneming.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 20/00580

17 augustus 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: B. Schoenmaker)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 19/5495 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.867.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV bij brief met dagtekening 27 mei 2019 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2019 het bezwaar afgewezen en de aanslag IB/PVV gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 september 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep heeft het Hof ontvangen op 8 oktober 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van belanghebbende is op 5 juli 2021 een nader stuk ontvangen dat in kopie aan de wederpartij is gezonden. Voorts is op 20 juli 2021 (kort voor de zitting) van belanghebbende een pleitnota ontvangen welke in kopie naar de wederpartij is verzonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en is de inspecteur aangeduid als ‘verweerder’):

“1. Eiser is acteur. Hij staat niet ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

2. In 2015 heeft eiser voor zijn werkzaamheden de volgende inkomsten genoten:

Werkgever

Loon

Loonheffingen

Stichting [A]

8.877

1.902

Stichting [B]

8.472

2.251

Stichting [C]

2.650

968

Stichting [C]

614

258

Stichting [C]

11

-

Stichting [C]

1.901

683

[D] B.V.

79

30

Totaal

22.604

6.092

3. Eiser heeft op 17 oktober 2016 een aangifte ib/pvv 2015 ingediend. Naar aanleiding hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.

4. Verweerder heeft met dagtekening 20 april 2019 de aanslag ib/pvv 2015 aan eiser opgelegd. Hierin is verweerder onder andere uitgegaan van het volgende:

- de inkomsten van Stichting [A] en Stichting [B] zijn als loon uit dienstbetrekking gekwalificeerd;

- de inkomsten van Stichting [C] zijn als winst uit onderneming (hierna: WUO) gekwalificeerd;

- een deel van de kosten is niet geaccepteerd;

- de zelfstandigenaftrek is niet van toepassing omdat de niet voldaan wordt aan de urennorm.

5. Eiser heeft bij brief van 27 mei 2019, door verweerder ontvangen op 28 mei 2019, bezwaar tegen de aanslag gemaakt. In het bezwaarschrift beroept verweerder zich op het vertrouwensbeginsel.

6. Er heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden.

7. Verweerder heeft met dagtekening 20 september 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar van eiser is ongegrond verklaard.”

2.2.

Nu partijen, desgevraagd, tegen de hiervoor vermelde feiten geen bezwaren hebben aangevoerd, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil voor het Hof

3.1.

In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de inkomsten die belanghebbende heeft genoten van Stichting [A] (€ 8.877) en Stichting [B] (€ 8.472) op grond van het gelijkheidsbeginsel moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming en of uit dien hoofde recht bestaat op ondernemersaftrek.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing