Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3033, 19/01571

Gerechtshof Amsterdam, 14-10-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3033, 19/01571

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 oktober 2021
Datum publicatie
18 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3033
Formele relaties
Zaaknummer
19/01571

Inhoudsindicatie

Voorkoming van dubbele belasting; Belanghebbende komt in aanmerking voor een vrijstelling voor zover het salaris uit zijn B.V. is toe te rekenen aan zijn werkzaamheden in Spanje. Belanghebbende heeft geen recht op verrekening van bronbelasting die bij de B.V. in 2012 niet tot verrekening is gekomen.

Uitspraak

kenmerk 19/01571

14 oktober 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: D. Molenaar (All Arts Belastingadviseurs te Rotterdam)

tegen de uitspraak van 12 september 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/3203 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 7 januari 2015 voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 39.831.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 29 december 2016 (ontvangen door de inspecteur op 18 januari 2017) bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 november 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek afgewezen.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2018 het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering afgewezen en de aanslag gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 september 2019 het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen (per fax) op 15 oktober 2019 en is aangevuld bij brief van 14 november 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Op 29 maart 2020 is (per fax) een nader stuk van belanghebbende ontvangen met dagtekening 28 maart 2020. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 14 april 2020.

1.7.

Belanghebbende heeft een pleitnota aan het Hof toegezonden.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.9.

Op 28 september 2021 is (per fax) een brief van belanghebbende ontvangen, waarin hij is ingegaan op een arrest van de Hoge Raad van 24 september 2021 in een vergelijkbare zaak. Het Hof heeft in deze brief geen aanleiding gezien het aan het slot van de zitting van 20 januari 2021 gesloten onderzoek te heropenen.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur aangemerkt als ‘verweerder’):

“1. Eiser is woonachtig in Nederland. Hij is een veelgevraagd cellist en treedt op in verschillende landen. Eiser is solist, ook bij orkesten en gezelschappen, en speelt daarnaast in duo’s, trio’s en kwartetten.

2. In 2012 was eiser directeur en enig aandeelhouder van [Y] B.V. (hierna: de B.V.), waarbij hij in loondienst was. De B.V. ontving de gages voor de optredens, nam de zakelijke kosten voor haar rekening en betaalde eiser een vast salaris van € 74.755, waarop in Nederland € 27.973 aan loonheffing is ingehouden. De B.V. heeft in de aangifte vennootschapsbelasting 2012 € 235.642 aan netto-omzet en € 22.838 aan belastbare winst aangegeven. De verschuldigde vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) bedroeg € 4.567. Aan de B.V. is tot hetzelfde bedrag aftrek elders belast verleend. De buitenlandse bronbelasting bedroeg € 23.129. In 2018 is de onderneming van de B.V. voortgezet als eenmanszaak.

3. Eiser heeft in 2012 opgetreden in Nederland en in het buitenland. De B.V. heeft in de aangifte Vpb 2012 bedragen aangegeven in de rubriek ‘verrekening wegens buitenlandse bronbelasting’, met daarbij telkens het desbetreffende land vermeld. Het betreft:

- landen waar in het bilaterale belastingbedrag een vrijstellingsmethode is opgenomen: Duitsland en Spanje;

- landen waar in het bilaterale belastingbedrag een verrekenmethode is opgenomen: België, Brazilië, Groot-Brittannië, Canada, Italië, Oostenrijk, Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland.

4. De aanslag IB/PVV 2012 is overeenkomstig de aangifte met dagtekening 7 januari 2015 vastgesteld. Op 18 januari 2017 is door verweerder een bezwaarschrift tegen de aanslag ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar van 22 november 2017 is het bezwaarschrift wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard en tevens aangemerkt als verzoek om ambtshalve herziening als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet IB 2001, waarop afwijzend is beslist. Op het daartegen gerichte bezwaarschrift is bij uitspraak van 12 juni 2018 afwijzend beslist.”

2.2.

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan het volgende toe:

2.3.1.

Met ingang van 1998 heeft belanghebbende zijn onderneming ingebracht in de B.V. en worden de gages voor de optredens van belanghebbende betaald op de bankrekening van de B.V. Nadat belanghebbende zijn onderneming in de B.V. heeft ingebracht is hij een vast salaris voor zijn werkzaamheden gaan ontvangen en heeft hij als aandeelhouder recht op de winst.

2.3.2.

Het dienstverband tussen belanghebbende en zijn B.V. – als directeur van de B.V. - is niet vastgelegd in een arbeidsovereenkomst. Ook ter zake van zijn werkzaamheden als uitvoerend musicus zijn tussen belanghebbende en zijn B.V. geen schriftelijke afspraken opgesteld.

2.3.3.

Van de door de B.V. voor de Vpb aangegeven omzet heeft € 59.703 betrekking op in Nederland en € 175.939 op in het buitenland behaalde omzet. Het gehele bedrag aan buitenlandse bronbelasting (€ 23.129) heeft betrekking op deze in het buitenland behaalde omzet. Van die bronbelasting vindt € 5.371 zijn oorsprong in landen met een vrijstellingsmethode in het belastingverdrag met Nederland; de rest, te weten € 17.758, in landen met de verrekeningsmethode.

2.3.4.

De conform de aangifte Vpb 2012 opgelegde aanslag staat onherroepelijk vast.

2.3.5.

Er is ten tijde van de zitting van het Hof namens de B.V. nog niet verzocht om een voortwentelingsbeschikking Vpb 2012 voor niet verrekende bronbelasting.

2.3.6.

Belanghebbende is een bedrag van € 11.468 aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen verschuldigd op grond van de vastgestelde aanslag (€ 4.486 inkomstenbelasting box 1 + € 10.548 premies volksverzekeringen -/- € 3.566 heffingskortingen).

2.3.7.

Tijdens de zitting in hoger beroep is namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“Desgevraagd verklaar ik dat niet is verzocht om vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase. Wij vonden dat niet redelijk omdat de inspecteur het te laat ingediende bezwaar als een verzoek om ambtshalve vermindering in aanmerking heeft genomen.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil:

- of, en zo ja, tot welk bedrag vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend;

- of, en zo ja, tot welk bedrag buitenlandse bronbelasting kan worden verrekend;

- of de inspecteur gehouden is een voortwentelingsbeschikking als bedoeld in artikel 14 Besluit voorkoming dubbele belasting vast te stellen.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 (Proces)kosten

7 Beslissing