Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3802, 20/00569

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3802, 20/00569

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 december 2021
Datum publicatie
27 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3802
Zaaknummer
20/00569

Inhoudsindicatie

IB/PVV. De rechtbank heeft ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend voor het verschijnen ter zitting.

Uitspraak

kenmerk 20/00569

7 december 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[naam] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: J.A. Klaver

tegen de uitspraak van 28 augustus 2020 in de zaak met kenmerk HAA 18/3841 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 7 oktober 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.991.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 24 juli 2018 het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 28 augustus 2020 (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’) als volgt beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

laat de inmiddels ingetreden rechtstoestand na de uitspraak op bezwaar in stand;

-

veroordeelt verweerder tot het vergoeden van door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.047;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 oktober 2020 en aangevuld bij brief van 28 oktober 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.

2.2.

Bij brief van 20 juli 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende en aan de rechtbank meegedeeld dat hij de navorderingsaanslag inmiddels had vernietigd en dat hij voornemens was aan belanghebbende een kostenvergoeding van € 1.047 toe te kennen, te weten € 261 voor het indienen van het bezwaarschrift, € 261 voor het bijwonen van het hoorgesprek en € 525 voor het indienen van het beroepschrift. Daarnaast heeft de inspecteur in de voornoemde brief meegedeeld dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft hierin geen aanleiding gevonden zijn beroep in te trekken, omdat hij de aangeboden proceskostenvergoeding te laag vond.

3 Geschil voor het Hof

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor het verschijnen ter zitting.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing