Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4063, 20/00753 en 20/00754

Gerechtshof Amsterdam, 23-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4063, 20/00753 en 20/00754

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 november 2021
Datum publicatie
7 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4063
Formele relaties
Zaaknummer
20/00753 en 20/00754
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 16-05-2023 tot 01-07-2023] art. 6:22, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023]

Inhoudsindicatie

Afvalstoffenheffing en rioolheffing. Besluit proceskosten bestuursrecht. Voldoende inzicht gegeven in de ramingen en het systeem van de heffingen. Geen verplichting tot toezending stukken in de bezwaarfase. Twee aanslagen verenigd op één aanslagbiljet, één bezwaarschrift, één uitspraak op bezwaar, één beroepschrift, als één zaak door de rechtbank behandeld: in dat geval is sprake van één zaak, dus recht op eenmaal immateriële schadevergoeding. Reactie belanghebbende op nader stuk heffingsambtenaar geldt als schriftelijke inlichtingen als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onderdeel A1, onder punt 5.

Uitspraak

kenmerken 20/00753 en 20/00754

23 november 2021

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 2 november 2020 in de zaken met kenmerken van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2017 aan belanghebbende voor het belastingjaar 2017, voor zover van belang, - op één aanslagbiljet verenigd - aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen op 11 april 2017 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 18 januari 2018, de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 november 2020 heeft de rechtbank als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling aan [belanghebbende] van een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 500,-;

- bepaalt dat de heffingsambtenaar vanaf vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak wettelijke rente is verschuldigd over het bedrag aan immateriële schadevergoeding, indien het bedrag op dat moment nog niet is vergoed;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 918,75;

- bepaalt dat de heffingsambtenaar de helft van het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 46,- aan [belanghebbende] vergoedt;

- veroordeelt de Staat tot betaling aan [belanghebbende] van een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,-;

- bepaalt dat de Staat vanaf vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak wettelijke rente is verschuldigd over het bedrag aan immateriële schadevergoeding, indien het bedrag op dat moment nog niet is vergoed;

- veroordeelt de Staat in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 918,75;

- bepaalt dat de Staat de helft van het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 46,- aan [belanghebbende] vergoedt.”

1.4.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 14 december 2020, en nader aangevuld op 12 januari 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van de zijde van belanghebbende is bij de griffie van het Hof op 16 oktober 2021 een nader stuk ingekomen. Hiervan is een kopie aan de wederpartij gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. De zaken zijn op deze zitting tegelijk behandeld met de zaken geregistreerd met kenmerken 20/00635, 20/00636 en 20/00637. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.

Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom en gebruik van de onroerende zaak aan de [adres] (de woning).

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de volgende vragen:

(1) is de inzageplicht geschonden?

(2) is de door de rechtbank vastgestelde schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn te laag?

(3) heeft de rechtbank de proceskostenveroordeling juist vastgesteld?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing