Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4112, BKDH-21/00669, BKDH-21/00671 en BKDH-21/00675

Gerechtshof Amsterdam, 09-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4112, BKDH-21/00669, BKDH-21/00671 en BKDH-21/00675

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 november 2021
Datum publicatie
30 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4112
Zaaknummer
BKDH-21/00669, BKDH-21/00671 en BKDH-21/00675

Inhoudsindicatie

WOZ-beschikking medebelanghebbende; overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht; dwangsom; stuiting van ingebrekestelling.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BKDH-21/00669, BKDH-21/00671 en BKDH-21/00675

in het geding tussen:

(gemachtigde: A. Bakker)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 10 september 2019, nummer AMS 18/6331, van 3 oktober 2019, nummer AMS 18/1938 en van 16 oktober 2019, nummer AMS 19/358.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft verzocht om een WOZ-beschikking voor het jaar 2015 (de WOZ-beschikking).

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft geweigerd de WOZ-beschikking af te geven.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de weigering bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar vervolgens in gebreke gesteld.

1.4.

De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard (de uitspraak op bezwaar) en geweigerd een dwangsom toe te kennen (de dwangsombeschikking).

1.5.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen de weigering een WOZ-beschikking af te geven (nummer AMS 19/358 / BKDH-21/00675), tegen de weigering in verband hiermee een dwangsom toe te kennen (nummer AMS 18/6331 / BKDH-21/00669) en tegen de fictieve weigering om uitspraak te doen voor het jaar 2015 en de hiermee verband houdende weigering een dwangsom toe te kennen (nummer AMS 18/1938 / BKDH-21/00671). Van belanghebbende is € 139 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is € 384 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft op 18 september 2021 nadere stukken ingediend.

1.7.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad via videoverbinding (Skype) met het gerechtshof Den Haag op 28 september 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] . De woning staat op grond die eigendom is van de gemeente Amsterdam.

2.2.

Op 7 februari 2018 heeft [A] , medewerker van de Dienst Belastingen Amsterdam, per e-mail het volgende aan de gemachtigde bericht:

“Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat voor onderstaande biljetnummers waarvoor u ingebrekestellingen heeft verstuurd de dwangsom stopt met lopen met ingang van vandaag en niet verder oploopt. Dit in verband met ’t aanleveren van nadere stukken door de heer [B] en de heer [C] .

Graag uw bevestiging van deze afspraak.”

2.3.

De gemachtigde heeft per e-mail van 7 februari 2018 het volgende bevestigd:

“Dank voor uw bericht. Akkoord. Besproken is ook dat binnen een redelijke termijn nadat e.e.a. duidelijk is, gemotiveerd uitspraak wordt gedaan.”

Beoordeling van het hoger beroep

3.1.

Ter zitting is vastgesteld dat de Heffingsambtenaar gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:596, BNB 2020/87, van oordeel is dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde WOZ-beschikking, en daarnaast dat partijen eensgezind van oordeel zijn dat de Heffingsambtenaar wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar een dwangsom van € 1.260 is verschuldigd. Het Hof ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen.

3.2.

Over de afwijzing van het verzoek om een dwangsom voor het niet tijdig afgeven van de WOZ-beschikking oordeelt het Hof als volgt. Uit de onder 2.2. en 2.3. geciteerde emails is slechts af te leiden dat partijen hebben afgesproken dat de dwangsom zou stoppen met lopen en dat de door belanghebbende ingeschakelde deskundigen, de heren [C] en [B] , nadere stukken zouden indienen. De Heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting bij het Hof onweersproken verklaard dat de erfpachtcorrecties na de indiening van deze stukken tijdens een hoorzitting in juni 2018 zijn besproken, in aanwezigheid van onder anderen de twee deskundigen. Niet is gebleken dat de Heffingsambtenaar de summier geformuleerde voorwaarden van de afspraak heeft geschonden. Partijen waren dan ook aan deze afspraak gebonden, zodat de ingebrekestelling was gestuit (“on hold” gezet). De aan de Heffingsambtenaar toekomende termijn om de WOZ-beschikking af te geven was niet verstreken, zodat belanghebbende voor deze fase geen recht heeft op een dwangsom.

3.3.

Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

Beslissing