Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4123, 20/00143

Gerechtshof Amsterdam, 28-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4123, 20/00143

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 december 2021
Datum publicatie
14 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4123
Formele relaties
Zaaknummer
20/00143

Inhoudsindicatie

VPB 2008. Art. 10d (oud) Wet VPB 1969. Belanghebbende is er niet in geslaagd het vermoeden te ontzenuwen dat de vennootschappen waaraan zij rente is verschuldigd verbonden lichamen zijn als bedoeld in artikel 10d, derde lid, van de Wet in samenhang met artikel 10a, vierde lid, van de Wet, terwijl voorts niet in geschil is dat is voldaan aan de vaste ratio van artikel 10d, vierde lid, van de Wet. De inspecteur heeft de renteaftrek terecht geweigerd.

Uitspraak

kenmerk 20/00143

28 december 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: [A]

tegen de uitspraak van 24 januari 2020, in de zaak met kenmerk HAA 15/372 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 12 mei 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 1.052.196. Tevens is aan belanghebbende bij beschikking van dezelfde datum € 30.966 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 4 december 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep bij de uitspraak van 24 januari 2020 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 3 maart 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft een 10-dagenstuk ingebracht bij brief van 5 november 2021, ingekomen bij het Hof op 9 november 2021. Eveneens op 9 november 2021 is bij het Hof ingekomen een ongedateerd 10-dagenstuk van belanghebbende (een brief met een 8-tal producties).

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met die voor de jaren 2007 en 2009.

2 2. Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiseres is opgericht op [oprichtingsdatum] .

2. Sinds [datum x] is mr. [B] (hierna: [B] ) bestuurder van eiseres. Vanaf 16 november 1978 is [A] , echtgenote van [B] , tevens bestuurder van eiseres. Beide bestuurders waren alleen/zelfstandig bevoegd. Met ingang van [datum xx] is gemachtigde, zoon van [B] en [A] , toegetreden tot het bestuur.

3. De activiteiten van eiseres bestaan uit de exploitatie van onroerende zaken en het houden van dochtervennootschappen. Eiseres is gevestigd aan de [A-straat] , [postcode] te [Z] . Formeel is er geen personeel in dienst van eiseres.

4. Eiseres is enig aandeelhouder van [vennootschap 1] , [vennootschap 2] , [vennootschap 3] en [vennootschap 4] . (hierna tezamen: de dochtervennootschappen).

5. [C] AG, per 26 april 2012 gevestigd aan de [B-straat] te [plaats A] (Zwitserland), is sinds 11 augustus 1975 enig aandeelhouder van eiseres.

6. Op 29 december 1988 hebben [D] AG, gevestigd op hetzelfde adres als [C] AG, en eiseres een Darlehensvertrag (kredietfaciliteit) gesloten tot een bedrag van NLG 45.000.000. In de overeenkomst zijn onder meer de volgende voorwaarden opgenomen:

‘2. Das Darlehen ist ausschlieszlich bestimmt zum Ankauf von Immobilien in Holland. Abhängig von den Ankäufen von Immobilien wird das Darlehen auf Anfordering von [X] im Rahmen ihres jeweiligen Geldbedarfs ausgezahlt. Den jeweiligen Geldanforderungen sind Nachweise über die ordnungsmäszige Verwendung der vorher ausgezahlten Kreditraten beizufügen.[…]

3. Das Darlehen ist vom Tage der lnanspruchnahme der Kreditraten ab mit järlich 13,5% zuverzinsen. Die Zinsen sind vierteljährich nachträglich zahlbar. In dem Zinssatz ist eine Risikoprämie einkalkuliert, zu Gunsten [D] weil [X] keine sachliche oder persönliche Sicherheiten leisten kan.

4. Die Laufzeit des Darlehens ist 25 (fünfundzwanzig) Jahre. Die Rückzahlung des Darlehenskapitals hat also zu erfolgen am 29. Dezember 2013.’

7. In hoger beroep van [B] inzake de belastingaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) betreffende de jaren 2002 tot en met 2006 heeft het Gerechtshof te Amsterdam vastgesteld dat [B] in de jaren 2002 tot en met 2006 uiteindelijk economisch gerechtigde was tot (de aandelen in) [C] AG en [D] AG (Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, nrs. 14/00741 t/m 14/00745, ECLI:NL:GHAMS:2016:5750, r.o. 5.8.1 t/m 5.10.4). In hoger beroep van eiseres inzake de aanslagen vpb over de jaren 2004 tot en met 2006 (Gerechtshof Amsterdam 21 maart 2017, nrs. 14/00681, 14/00682 en 14/00683, ECLI:NL:GHAMS:2017:5597) heeft het Gerechtshof te Amsterdam onder verwijzing naar de uitspraak betreffende [B] vastgesteld dat [B] uiteindelijk economisch gerechtigde was in [D] AG en eiseres en dat deze lichamen dienen te worden aangemerkt als verbonden lichamen in de zin van artikel 10a, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb). De tegen de hofuitspraken gerichte cassatieberoepen zijn ongegrond verklaard (HR 23 maart 2018, nr. 17/00474, ECLI:NL:HR:2018:407 inzake de ib/pvv en HR 23 maart 2018, nr. 17/02152, ECLI:NL:HR:2018:414, inzake de vpb), zodat de vaststellingen van het Hof onherroepelijk zijn geworden. In het arrest inzake de vpb heeft de Hoge Raad voorts - voor zover hier van belang - het volgende geoordeeld (de Wet Vpb is hierin aangeduid als ‘de Wet’):

‘Voor het begrip verbonden lichaam heeft de wetgever in dit verband aangesloten bij de definitie daarvan in artikel 10a, lid 4, van de Wet. Het Hof is daarom terecht ervan uitgegaan dat artikel l0d, lid 1, van de Wet van toepassing is, ook indien de met [eiseres] in de zin van artikel 10a, lid 4, van de Wet verbonden vennootschap [ [D] AG] niet behoort tot de lichamen waarmee belanghebbende een groep vormt in de zin van artikel 2:24b BW.’

Een afschrift van de uitspraken van het Hof en van de arresten is aan deze uitspraak gehecht.

8. Bij het vaststellen van de aanslagen [Hof: 2007, 2008 en 2009] heeft verweerder onder andere correcties aangebracht op grond van artikel 10d van de Wet Vpb. De correcties bestaan uit niet-aftrekbare rente die bepaald is door de rente betaald aan [D] AG te verminderen met de rente ontvangen van verbonden lichamen. Dit heeft geleid tot correcties van € 1.470.426 (2007), € 1.549.098 (2008) en € 1.265.562 (2009).(…)”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.

2.2.

Bij brief aan de rechtbank van 14 november 2019 heeft de inspecteur de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:

- een brief van de Belgische Federale Overheidsdienst Financiën van 4 april 2011 aan NV [vennootschap 5] te [plaats B] met een verzoek om inlichtingen te verstrekken. In deze brief zijn aan [vennootschap 5] zeven specifieke vragen gesteld, en- een brief van [F] , Head of Tax Group van de in België gevestigde [vennootschap 5] NV, aan de (Belgische) Federale Overheidsdienst Financiën van 4 mei 2011. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Gelieve onderstaand een antwoord te vinden op uw vraag om inlichtingen betreffende AG [C] , AG [D] en de BV [X] .

- [vennootschap 5] NV zelf is niet betrokken bij de aangehaalde vennootschappen.

- Binnen [vennootschap 5] werd navraag gedaan bij diverse diensten en daaruit is gebleken dat de bank niet betrokken is bij de aangehaalde vennootschappen. Deze vennootschappen zijn in geen van onze métiers gekend als cliënt of tegenpartij van .

- De andere dochtermaatschappijen van [vennootschap 5] NV waarnaar verwezen wordt in de vraag om inlichtingen, met name [vennootschap 5] SA, [vennootschap 5] [E] AG, [vennootschap 6] , [vennootschap 7] en [vennootschap 8] , zijn buitenlandse vennootschappen, fiscaal resident in het buitenland. Deze vennootschappen worden beheerst door hun eigen rechtsregels. (…) Wij wensen u ook te informeren dat [vennootschap 6] en haar filialen [vennootschap 7] en [vennootschap 8] in Februari 2010 verkocht zijn geweest en bijgevolg niet meer behoren tot de [vennootschap 5] Group.”

2.3.1.

Tot de stukken behoort een op 16 december 2010 door [G] , notaris te [plaats C] (Zwitserland), van een stempel voorzien structuurschema van de groep waartoe belanghebbende behoort. Volgens dit schema zijn [vennootschap 4] , [vennootschap 3] , [vennootschap 1] en [vennootschap 2] dochtervennootschappen van belanghebbende en zijn de aandelen in belanghebbende in bezit van [C] AG. De aandelen in [C] AG zijn middellijk in bezit van [vennootschap 5] (productie van belanghebbende bij haar tiendagenstuk voor de zitting van de rechtbank).

2.3.2.

Tot de stukken behoort een verklaring van [H] , notaris te [plaats C] (Zwitserland), van 21 oktober 2008 waarin deze verklaart dat de aandelen van [C] AG te [plaats A] in eigendom zijn van [vennootschap 7] AG, [C-straat] 18 te [plaats C] .

2.3.3.

Tot de stukken behoort een verklaring van [H] waarin deze verklaart dat de aandelen van [vennootschap 7] AG te [plaats C] in eigendom zijn van [vennootschap 8] AG, [D-straat] 18 te [plaats C] .

2.3.4.

Tot de stukken behoort een verklaring van [H] waarin deze verklaart dat de aandelen van [vennootschap 8] AG te [plaats C] in eigendom zijn van [vennootschap 6] AG, [D-straat] 22 te [plaats C] .

2.3.5.

Tot de stukken behoort een verklaring van [vennootschap 5] ( [E] ) AG waarin deze verklaart dat de aandelen van [vennootschap 6] AG in eigendom zijn van [vennootschap 5] . Deze verklaring is voorzien van een stempel en een verklaring van ‘Amtliche Beglaubigung’ [I] , notaris te [plaats D] .

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep zijn de volgende vragen in geschil:

1. Heeft de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

2. Heeft de inspecteur het voorschrift van artikel 10:3, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden?

3. Heeft de inspecteur de zogenoemde thincapregeling van artikel 10d Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) terecht en op de juiste wijze toegepast?

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing