Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4273, BKDH-21/00964

Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4273, BKDH-21/00964

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 december 2021
Datum publicatie
13 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4273
Zaaknummer
BKDH-21/00964

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV 2015 is terecht opgelegd; de getrapte werkwijze vormt geen ambtelijk verzuim.

Toekenning vergoeding van immateriële schade; de Rechtbank heeft ten onrechte het door belanghebbende - vóór de sluiting van het onderzoek - gedane verzoek daartoe buiten beschouwing gelaten.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BKDH-21/00964

in het geding tussen:

(gemachtigde: […] )

en

(vertegenwoordiger: […] )

en

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank NoordHolland (de Rechtbank) van 31 januari 2020, nummer HAA 18/2056.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.375. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 22 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag en de beschikking afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 9 november 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [A] . Belanghebbende heeft op 24 februari 2016 voor het jaar 2015 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.998. In de aangifte heeft belanghebbende specifieke zorgkosten ten bedrage van € 1.377 ten laste van zijn inkomen uit werk en woning gebracht, alsmede € 1 toegerekend aan zijn echtgenote. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Kosten medicijnen € 36

Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit € 158

Dieetkosten € 100

Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 930

Totaal van de specifieke zorgkosten € 1.224

Verhoging specifieke zorgkosten € 490

Totaal € 1.174

Af: de drempel voor aftrek € 336

Totaal aftrekbaar bedrag € 1.378

2.2.

De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2015 met dagtekening 28 mei 2016 overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.3.

De Belastingdienst is in 2015 een onderzoek gestart naar de door het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV.

2.4.

Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Inspecteur besloten de door het kantoor van de gemachtigde ingediende aangiften IB/PVV nader te onderzoeken. Hij heeft belanghebbende bij brief van 14 maart 2017 verzocht om schriftelijke bewijsstukken ten aanzien van de in de aangifte opgenomen ziektekosten. Belanghebbende heeft in reactie op dit verzoek op 28 maart 2017 een "overzicht zorgkosten" over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 aan de Inspecteur verstrekt.

2.5.

Bij brieven van 18 april 2017 en 31 mei 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij over het jaar 2015 een navorderingsaanslag zal opleggen waarbij de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten wordt teruggenomen.

2.6.

Vervolgens is met dagtekening 17 juni 2017 de navorderingsaanslag opgelegd en is gelijktijdig de beschikking belastingrente vastgesteld.

2.7.

Tot de stukken van het geding behoren twee ambtsedige verklaringen, gedateerd 21 december 2018, van [x], regiocoördinator systeemfraude IH bij de Belastingdienst. In de eerste ambtsedige verklaring is onder meer het volgende vermeld:

"Begin 2015 is door de Belastingdienst een analyse uitgevoerd voor aangiften inkomstenbelasting die onder vermelding van een beconnummer werden ingestuurd. Hierbij viel het beconnummer (…) van Maatschap [Z] op vanwege het hoge percentage aangiften met zorgkosten. Via dit beconnummer werden veel meer aangiften met een aftrek zorgkosten ingestuurd dan op basis van het landelijk gemiddelde zou mogen worden verwacht. Zoals bij dit soort signalen gebruikelijk is, zijn vervolgens voor een klein gedeelte van de aangiften vragenbrieven verstuurd teneinde te kunnen beoordelen in hoeverre de door [Z] opgevoerde aftrekposten terecht werden opgevoerd. Met dagtekening 30 juni 2015 zijn daartoe 173 vragenbrieven verstuurd voor aangiften IH 2014 van [Z] waarin een aftrek zorgkosten was opgevoerd en waarvoor nog geen definitieve aanslag was vastgesteld. Het grootste deel van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 tot en met 2014 was op dat moment echter al geautomatiseerd vastgesteld.

Naar aanleiding van de bevindingen bij de behandeling van deze aangiften is begin 2016 vervolgens een signalering ingebracht, die er voor zorgde dat de aangiften die vanaf dat moment zouden worden ingediend onder het beconnummer van [Z], zouden worden uitgeworpen voor inhoudelijke beoordeling van de aangifte. Op het moment van inbrengen van de signalering was nog niet duidelijk in hoeverre de bevindingen bij de behandeling van de 173 aangiften, representatief waren voor het aangiftegedrag van [Z]. Ten tijde van het inbrengen van de signalering gold een algemene ondergrens van [8:29 Awb], die ook voor andere adviseurs gold waarvoor een signalering was ingebracht.

Tijdens de behandeling van deze aangiften wordt duidelijk dat slechts een beperkt gedeelte van de in aftrek gebrachte bedragen in de aangiften van [Z] aannemelijk kan worden gemaakt. Dit leidt tot het op 9 november 2016 indienen van de preweeg waarin [Z] wordt voorgedragen voor een strafrechtelijk onderzoek. Op 17 november 2016 is besloten het strafrechtelijk onderzoek in te stellen.

Met dagtekening 14 maart 2017 zijn via een zogenaamde centrale mailing 1.853 verzoeken om informatie over de aangiften 2012 tot en met 2015 verstuurd aan de klanten van [Z]. Het overgrote deel van deze vragenbrieven was naar aanleiding van aangiften die zijn ingediend onder vermelding van beconnummer (…). Een klein deel van de vragenbrieven had betrekking op papieren aangiften die vermoedelijk ook door [Z] zijn ingediend. Om de omvang van het fiscale nadeel te kunnen bepalen, is voor deze mailing een ondergrens gehanteerd van [8:29 Awb]. Naar aanleiding van deze vragenbrieven zijn in veel gevallen navorderingsaanslagen opgelegd omdat de opgevoerde zorgkosten niet aannemelijk gemaakt konden worden."

2.8.

In de tweede ambtsedige verklaring is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

"In het kader van de door Maatschap [Z] ingediende beroepschriften tegen de aan hun klanten opgelegde (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2012 tot en met 2015, heeft [gemachtigde] van [Z] een lijst met BSN 's aangeleverd. Naar de mening van [gemachtigde] zijn voor deze belastingplichtigen ten onrechte verzoeken om informatie gestuurd, omdat de hoogte van de opgevoerde bedragen aan persoonsgebonden aftrek daartoe geen aanleiding zou geven. Mij is verzocht te beoordelen of deze stelling juist is.

Voor de meeste van de aangeleverde BSN 's zijn brieven gestuurd met dagtekening 25 juni 2016. De op die datum verstuurde brieven zijn verstuurd in het kader van één van de centrale mailingen voor aangiften 2015. Deze mailing had niet uitsluitend betrekking op aangiften die door [Z] zijn ingediend. De ondergrens voor het uitvragen van de aftrekposten lag voor de aangiften waarvoor met deze mailing vragenbrieven zijn verstuurd, ver onder het bedrag dat bij enkele andere mailingen aan klanten van [Z] is gehanteerd. De grens voor het uitvragen van aftrekposten is niet altijd hetzelfde en is onder andere afhankelijk van de voorraad te behandelen aangiften en het beschikbare aantal medewerkers.

Daarnaast kunnen andere aspecten dan de aftrekposten in de aangifte, eveneens aanleiding geven een verzoek om informatie te sturen. Als bijvoorbeeld uit contra-informatie van de Belastingdienst een ander bedrag aan hypotheekrente blijkt dan in de aangifte is vermeld, wordt er voor die aangifte een vragenbrief verstuurd. Eventuele andere opgevoerde aftrekposten in die aangifte worden dan eveneens uitgevraagd, zelfs als het om een gering bedrag gaat. Verder wordt een verzoek om informatie gestuurd als de opgevoerde bedragen van twee aftrekposten tezamen, de bij een centrale mailing geldende ondergrens te boven gaan. Er zijn dus diverse redenen en combinaties van redenen die tot het uitvragen van de aftrekposten in een aangifte kunnen leiden.

Overigens kan de werkwijze bij centrale mailingen die zijn verzorgd vanuit andere projecten binnen de Belastingdienst, afwijken van het hiervoor beschrevene."

2.9.

Tot de gedingstukken behoort ook een "proces-verbaal van verhoor getuige" (documentcode G-001-01) van een verhoor op 24 januari 2017 in het onderzoek [Y] door de FIOD. Dit betreft een verhoor van [x] (zie 2.7). In het procesverbaal is onder meer het volgende vermeld:

"Vraag verbalisanten

Wat is uw functie bij de Belastingdienst?

Antwoord gehoorde

Vraag verbalisanten

Antwoord gehoorde

Oordeel van de Rechtbank

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing