Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4291, 20/00800 t/m 20/00802

Gerechtshof Amsterdam, 11-11-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4291, 20/00800 t/m 20/00802

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 november 2021
Datum publicatie
27 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4291
Formele relaties
Zaaknummer
20/00800 t/m 20/00802
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 9

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 9, lid 2, letter a, Wet OB; post a.1, van Tabel I behorende bij de Wet OB; hoger beroep na verwijzing. Sekslustopwekkende middelen. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel met betrekking tot de tarieftoepassing van de betreffende producten slaagt niet.

Uitspraak

kenmerken 20/00800, 20/00801 en 20/00802

11 november 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[belanghebbende] te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1] ),

tegen de uitspraak van 19 augustus 2016 in de zaken met kenmerken SGR 16/2055, SGR 16/2056 en SGR 16/2057 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing

1.1.

Aan belanghebbende zijn over het jaar 2009, over de jaren 2010 en 2011 en over de jaren 2012 en 2013 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting van respectievelijk € 13.102, € 18.253 en € 12.549 en bij beschikkingen boeten van respectievelijk € 1.310, € 4.563 en € 3.137 opgelegd. Daarnaast zijn bij beschikkingen bedragen aan heffings-/belastingrente van € 1.879, € 2.229 en € 813 in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar de (eerder ambtshalve verminderde) naheffingsaanslag 2009 verlaagd naar € 759, de naheffingsaanslag 2010 en 2011 naar € 3.067 en de naheffingsaanslag 2012 en 2013 naar € 6.481, de bijbehorende boeten naar € 75, € 306 en € 648 en de bijbehorende bedragen aan heffings-/belastingrente naar € 108, € 357 en € 371.

1.3.

Bij uitspraak van 19 augustus 2016 heeft de rechtbank als volgt beslist:

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 ongegrond;

 verklaart de beroepen inzake de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen voor de tijdvakken 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 gegrond voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen;

 vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen voor de tijdvakken 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013;

 herroept de boetebeschikkingen voor de tijdvakken 1 januari 2010 tot en met31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde delen van de uitspraken op bezwaar;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992;

 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiseres te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Het Hof heeft bij uitspraak van 24 februari 2017, BK-16/00451, BK-16/00452 en BK-16/00453, als volgt beslist:

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behalve de beslissingen over de bij de naheffingsaanslagen 2010 en 2011 en 2012 en 2013 behorende boetebeschikkingen, de proceskosten en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op de naheffingsaanslag 2009 en de bijbehorende boetebeschikking en beschikking heffingsrente;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op de naheffingsaanslagen 2010 en 2011 en 2012 en 2013 en de bijbehorende beschikkingen heffings-/belastingrente;

- vernietigt de naheffingsaanslag 2009 en de bijbehorende boetebeschikking en beschikking heffingsrente;

- vermindert de naheffingsaanslag 2010 en 2011 naar € 579 en wijzigt de bijbehorende beschikking heffingsrente met inachtneming van die vermindering;

- vermindert de naheffingsaanslagen 2012 en 2013 naar € 2.536 en wijzigt de bijbehorende beschikking belastingrente met inachtneming van die vermindering;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990; en

- gelast de Inspecteur het in hoger beroep per saldo betaalde griffierecht van € 251 aan belanghebbende te vergoeden.

1.5.

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld.

1.5.1.

Op 18 december 2020, nr. 17/01725bis, ECLI:NL:HR:2020:2082, heeft de Hoge Raad arrest gewezen, na beantwoording van door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen, waarbij het beroep in cassatie gegrond is verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is vernietigd, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen over de naheffingsaanslagen, en het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest is verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof).

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier van het Hof bij brieven van 30 december 2020 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Bij brief van 22 januari 2021 heeft belanghebbende van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De inspecteur heeft bij brief van 25 januari 2021 zijn reactie gegeven.

2.2.

Het beroep is behandeld ter zitting van het Hof van 12 oktober 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.

3 Tussen partijen vaststaande feiten

3.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

“1. Eiseres dreef in onderhavige tijdvakken een onderneming, waarvan de activiteiten bestonden uit de exploitatie van een seksshop, dienstverlening door sekswerkers en vertoning van films en video’s.

2. Op 3 juni 2014 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013. Van de bevindingen van het boekenonderzoek is met dagtekening 6 februari 2015 een controlerapport (het controlerapport) opgemaakt.

3. In het controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende:

6 Omzetbelasting

(. . .)

6.2

Tarief

De boekhouder vertelde, dat er in de Sexshop (. . .) artikelen worden verkocht tegen zowel hoog (19% /21%) als laag (6%) tarief. De verkopen tegen laag tarief betreft:

- condooms met glijmiddel ( [naam 2] condooms);

- [naam 4] (natuurlijke erectiepillen);

- [naam 3] (red / gold / maroc / extra) en [naam 5] (genotsmiddelen);

- tampons (dry/wet).

Ik heb de boekhouder uitgelegd, dat dit niet helemaal juist is en dat alleen op de verkoop van condooms en tampons het lage tarief van 6% mag worden toegepast. Voor de overige bovengenoemde artikelen ( [naam 3] en [naam 5] poppers) geldt het hoge tarief van 19% en 21% (vanaf 1 oktober 2012).

Tevens heb ik vastgesteld dat belastingplichtige het verkeerde BTW-tarief heeft toegepast voor de vertoning van films/video’s in de filmzalen van de diverse vestigingen.

(. . .)

9 Conclusie

10 Herberekening omzetbelasting

11 Naheffingsaanslag omzetbelasting

4 Het verwijzingsarrest

1 De loop van het geding in cassatie tot dusver

2 Nadere beoordeling van het middel

3 Proceskosten

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing