Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4433, 20/00654, 20/00655 en 20/00664

Gerechtshof Amsterdam, 17-08-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4433, 20/00654, 20/00655 en 20/00664

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 augustus 2021
Datum publicatie
18 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4433
Zaaknummer
20/00654, 20/00655 en 20/00664

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De aanslagen en beschikkingen belastingrente zijn terecht en tot de juiste bedragen opgelegd.

Uitspraak

Kenmerken 20/00654, 20/00655 en 20/00664

17 augustus 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraken in de zaken met kenmerken HAA 20/189 en HAA 20/190 en in de zaak met het kenmerk HAA 20/2618 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Zaken 20/00654 en 20/00655 (2016 resp. 2017)

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 4 mei 2019 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.896. Op het aanslagbiljet is daarnaast een bedrag van € 196 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft eveneens op 4 mei 2019 aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna ook: Zvw) voor het jaar 2016 opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 0.

1.1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2019 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 gehandhaafd.

1.2.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 juli 2019 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.064. Op het aanslagbiljet is daarnaast een bedrag van € 9 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.2.

De inspecteur heeft eveneens op 2 juli 2019 aan belanghebbende een aanslag Zvw voor het jaar 2017 opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 0.

1.2.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2019 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld, alsook tegen de aanslagen Zvw en het uitblijven van een reactie op een verzoek om kwijtschelding van belastingrente voor het jaar 2016. Bij uitspraak van 27 oktober 2020 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard voor zover zij betrekking hebben op de aanslagen Zvw en de kwijtschelding van belastingrente, en voor het overige ongegrond verklaard.

Zaak 20/00664 (2018)

1.4.1.

Belanghebbende heeft de inspecteur in gebreke gesteld omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op een door haar ingediende klacht en vervolgens beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.

1.4.2.

Belanghebbende heeft voorts de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig opleggen van een aanslag IB/PVV voor het jaar 2018. Zij heeft ook ter zake hiervan beroep ingesteld.

1.4.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 5 maart 2020 aan belanghebbende over het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.025. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag zowel bezwaar gemaakt als beroep ingesteld.

1.4.4.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 maart 2020, de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen eveneens beroep ingesteld.

1.5.

Bij uitspraak van 27 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 27 maart 2020 ongegrond verklaard en de overige beroepen niet-ontvankelijk.

Alle zaken

1.6.

Het Hof heeft op 3 november 2020 het geschrift ontvangen waarin belanghebbende tegen de in 1.3 en 1.5 bedoelde uitspraken van de rechtbank hoger beroep heeft ingesteld. Dit is aangevuld bij brief van 8 november 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ten slotte is op 30 december 2020 een nader stuk van belanghebbende ontvangen dat in afschrift aan de inspecteur is verstrekt.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Verschenen zijn belanghebbende en namens de inspecteur [...] en [...] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak in de zaken HAA 20/189 en HAA 20/190 (zaken 20/00654 en 20/00655 bij het Hof) de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiseres is geboren op [..-..-....] .

2. Met dagtekening 23 juni 2016 heeft verweerder aan eiseres een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. Het te ontvangen bedrag was € 2.512.

3. Het UWV heeft op 23 maart 2017 het inkomen van eiseres over 2016 aan verweerder gerenseigneerd. Volgens het bericht ontving eiseres in dat jaar loon ten bedrage van € 14.896, waarover € 3.203 aan loonheffing werd ingehouden. Als inhoudingsplichtige wordt de gemeente [Z] genoemd. De code voor het soort inkomen is volgens het bericht ‘43 - Participatiewet’.

4. Bij brief van 17 december 2018 heeft eiseres op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) een verzoek om gegevenswissing ingediend bij verweerder. Hierover loopt inmiddels een beroep bij de Rechtbank Amsterdam.

5. Met dagtekening 1 februari 2019 heeft verweerder aan eiseres een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd conform de door haar ingediende aangifte. Het op de aanslag door eiseres te ontvangen bedrag was € 1.463.

6. Bij brief van 25 maart 2019 heeft verweerder eiseres laten weten dat hij voornemens is van haar aangifte voor het jaar 2016 af te wijken. In deze brief valt onder meer het volgende te lezen:

“Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2016 beoordeeld. Ik ben van plan van deze aangifte af te wijken. Hierna leest u waarom ik van plan ben van uw aangifte af te wijken. Onder punt twee leest u wat u kunt doen als u het niet eens bent met mijn voornemen om van uw aangifte af te wijken.

[…]

Als u het niet eens bent met mijn voornemen om af te wijken van uw aangifte, verzoek ik u vóór 9 april 2019 te reageren. Bij het vaststellen van de aanslag kan ik nog rekening houden met uw opmerkingen. Als ik vóór 9 april 2019 geen reactie van u heb ontvangen, ontvangt u enige tijd daarna het aanslagbiljet, waarop de voorgestelde afwijkingen zullen zijn verwerkt.”

7. Op verzoek van eiseres heeft verweerder bij brief van 1 april 2019 aan eiseres uitstel voor haar reactie verleend tot 6 mei 2019. Eiseres heeft een inhoudelijke reactie gestuurd bij brief van 8 april 2019.

8. Met dagtekening 4 mei 2019 heeft verweerder aan eiseres de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. Op deze aanslag is een bedrag van € 2.708 (inclusief belastingrente) verschuldigd. Met dezelfde dagtekening heeft verweerder aan eiseres een aanslag Zvw voor het jaar 2016 opgelegd. Het te betalen bedrag op deze aanslag is € 0.

9. Bij brief van 27 mei 2019 heeft verweerder eiseres laten weten dat hij voornemens is van haar aangifte voor het jaar 2017 af te wijken. Deze brief is, voor zover hier aangehaald, gelijkluidend aan de brief van 25 maart 2019, met dien verstande dat de brief van 27 mei 2019 betrekking heeft op het jaar 2017 en een reactietermijn biedt die afloopt op 11 juni 2019.

10. Bij brief van 29 mei 2019, door verweerder ontvangen op 6 juni 2019, heeft eiseres verzocht om uitstel van de reactietermijn. Bij brief van 10 juni 2019, door verweerder ontvangen op 11 juni 2019, heeft eiseres een inhoudelijke reactie aan verweerder gezonden.

11. Bij brief van 12 juni 2019 heeft verweerder eiseres het volgende te kennen gegeven:

“Met dagtekening 27 mei 2019 heb ik mijn brief met het voornemen tot afwijking van uw aangifte IB/PVV 2017 gestuurd.

U kon hierop reageren vóór 11 juni 2019. U heeft op deze brief niet gereageerd.

Ik stel het belastbaar bedrag uit werk en woning (box 1) vast zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 mei 2019, namelijk op € 15.064.”

12. Met dagtekening 2 juli 2019 heeft verweerder aan eiseres de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd. Op deze aanslag is een bedrag van € 1.472 (inclusief belastingrente) verschuldigd. Met dezelfde dagtekening heeft verweerder aan eiseres een aanslag Zvw voor het jaar 2017 opgelegd. Het te betalen bedrag op deze aanslag is € 0.”

2.2.

In haar uitspraak in de zaak HAA 20/2618 (zaak 20/006664 bij het Hof) heeft de rechtbank daarnaast de volgende feiten vastgesteld:

“2. Het inkomen van eiseres bestond in het jaar 2018 uit een uitkering in het kader van de Participatiewet ter hoogte van € 15.229.

(…)

4. Op 29 maart 2019 is de aangifte IB/PVV van eiseres voor het jaar 2018 binnengekomen bij verweerder.

5. Bij brief van 29 oktober 2019 heeft verweerder aanvullende informatie opgevraagd bij eiseres naar aanleiding van haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2018. Eiseres heeft deze informatie verstrekt bij brief van 6 november 2019.

6. Op 6 november 2019 heeft eiseres verweerder tevens in gebreke gesteld omdat hij niet had beslist op een klacht die eiseres op 30 september 2019 ten kantore van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam had ingediend.

7. Bij brief van 8 november 2019 heeft verweerder eiseres laten weten dat haar ingebrekestelling niet ziet op een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat hij niet toekomt aan het beoordelen van het recht op een dwangsom. Deze kennisgeving is volgens de brief niet voor bezwaar en beroep vatbaar.

8. Bij brief van 11 november 2019 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen van haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 af te wijken.

9. Bij brief van 20 november 2019 heeft eiseres gereageerd op het voornemen van verweerder en hem verzocht om oplegging van een voorlopige aanslag conform haar aangifte.

10. Bij brief van 29 november 2019 heeft eiseres gereageerd op de brief van verweerder van 8 november 2019. Als onderwerp van deze brief is vermeld: “Uw brief dd 8 nov 2019 inzake IGS. Bezwaar”.

11. Op 5 december 2019 heeft verweerder aangekondigd de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 te zullen opleggen in overeenstemming met zijn brief van 11 november 2019.

12. Bij brief van 9 december 2019 heeft eiseres beroep ingesteld bij de Rechtbank Amsterdam tegen de weigering van verweerder om een (juist) besluit te nemen. De Rechtbank Amsterdam heeft dit beroep geregistreerd onder zaaknummer AMS 19/6551 en eiseres bij brief van 10 december 2019 verzocht een kopie toe te sturen van de ingebrekestelling. Bij brief van 18 december 2019 heeft eiseres onder andere de ingebrekestelling van 6 november 2019 en de brief van verweerder van 8 november 2019 aan de Rechtbank Amsterdam toegestuurd.

13. Bij brief van 8 december 2019, binnengekomen bij verweerder op 12 december 2019, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de brief van 5 december 2019. Verweerder heeft deze brief opgevat als een bezwaar tegen de nog op te leggen aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 en de behandeling van het bezwaar aangehouden.

14. Bij brief van 20 januari 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat hij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 nog niet had vastgesteld en geen uitspraak had gedaan op het bezwaar van 8 december 2019.

15. Op 22 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam het beroepschrift dat zij had geregistreerd onder zaaknummer AMS 19/6551 doorgestuurd naar de rechtbank, omdat zij zich onbevoegd achtte. De rechtbank heeft dit dossier geregistreerd onder zaaknummer HAA 20/2618.

16. Bij brief van 23 januari 2020 heeft verweerder eiseres laten weten dat haar ingebrekestelling van 20 januari 2020 niet ziet op een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat het doen van aangifte geen aanvraag is. Hij komt daardoor niet toe aan het beoordelen van het recht op een dwangsom. Deze kennisgeving is volgens de brief niet voor bezwaar en beroep vatbaar.

17. Bij brief van 2 februari 2020 heeft eiseres bij de rechtbank “rechtstreeks beroep” ingesteld “betreffende IB 2018” en daarbij onder meer geklaagd dat verweerder geen aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 had opgelegd. Eiseres verwijst hierbij ook naar de ingebrekestelling van 20 januari 2020. De rechtbank heeft deze brief gevoegd in het dossier van de zaak met nummer HAA 20/2618.

18. Met dagtekening 5 maart 2020 heeft verweerder aan eiseres de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 opgelegd. Op deze aanslag is een teruggaaf van € 79 (inclusief te vergoeden belastingrente) opgenomen.

19. Bij brief van 5 maart 2020 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen deze aanslag. De rechtbank heeft ook deze brief gevoegd in het dossier van de zaak met nummer HAA 20/2618.

20. Op 12 maart 2020 heeft verweerder eiseres verzocht haar bezwaar van 12 december 2019 te motiveren. Bij brief van 15 maart 2020 heeft eiseres hierop gereageerd en heeft zij verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep.

21. Op 27 maart 2020 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar van 12 december 2019.

22. Bij brief van 6 april 2020, ingekomen bij de rechtbank op 7 april 2020, heeft eiseres haar beroep in de zaak met nummer HAA 20/2618 aangevuld, waarbij zij onder meer ingaat op de uitspraak op bezwaar”.

2.3.

De hiervoor vermelde feiten hebben partijen op zichzelf niet bestreden. Het Hof zal daarom van deze feiten uitgaan, met dien verstande dat de voorlopige aanslag voor het jaar 2016 is opgelegd op 23 juni 2017 (en niet op 23 juni 2016, zoals vermeld in punt 2 van de uitspraak van de rechtbank in de zaken HAA 20/189 en HAA 20/190).

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is – samengevat – in geschil of:

(i) de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2016, 2017 en 2018 bevoegd, terecht, naar de juiste bedragen en ook overigens procedureel juist zijn opgelegd en in bezwaar zijn gehandhaafd;

(ii) voor de jaren 2016 en 2017 terecht belastingrente in rekening aan belanghebbende is gebracht, en

(iii) de rechtbank de beroepen van belanghebbende in de zaken HAA 20/189 en 20/190 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover zij betrekking hebben op de aanslagen Zvw en op kwijtschelding van de belastingrente.

Verder klaagt belanghebbende – zakelijk weergegeven – over:

(iv) de samenstelling van het dossier en ‘samenvoeging van procedures’ in de zaak HAA 20/2618;

(v) formele gebreken in beide uitspraken van de rechtbank, en

(vi) belemmering in haar toegang tot de rechter doordat zij geen advocaat heeft kunnen vinden.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 De uitspraken van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing