Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:654, 19/00615

Gerechtshof Amsterdam, 09-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:654, 19/00615

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 februari 2021
Datum publicatie
31 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:654
Zaaknummer
19/00615

Inhoudsindicatie

Rechtbank is bevoegd te oordelen over het uitblijven van een beslissing op een dwangsomverzoek betreffende het niet tijdig beslissen op een administratief beroep dat is gericht tegen een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling voor een gemeentelijke belasting

Uitspraak

kenmerk 19/00615

9 februari 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te Amsterdam, belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde])

tegen de uitspraak van 1 maart 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/6852 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

het College van Burgemeester & Wethouders van Amsterdam, het College.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een dwangsombesluit ter zake van het niet tijdig beslissen door het College op zijn administratief beroep tegen de beslissing van de invorderingsambtenaar op het verzoek om uitstel van betaling van gemeentelijke belastingen voor het jaar 2017.

1.2.

De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 1 maart 2019 onbevoegd verklaard om van het beroep van belanghebbende kennis te nemen.

1.3.

Belanghebbende heeft op 13 april 2019 per faxbericht en op 16 april 2019 per post hoger beroep ingesteld, aangevuld bij faxbericht en brief van 15 mei 2019. De gemeente heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op 3 januari 2021 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de gemeente gezonden.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Van het verhandelde der zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 februari 2017 voor het jaar 2017 een gecombineerde aanslag gemeentebelastingen en kennisgeving waardebeschikkingen (hierna: de aanslag) opgelegd ter zake van de hierna genoemde objecten, alle gelegen te Amsterdam.

De aanslag bevat – voor zover relevant – de volgende gegevens:

[adres 1] (=[adres 2]) WOZ-waarde € 112.500

aanslagnummers

bedrag

[aanslagnummer 1]

onroerende-zaakbelastingen eigenaren

€ 194,23

[aanslagnummer 2]

onroerende-zaakbelastingen gebruikers

€ 155,28

[aanslagnummer 3]

rioolheffing

€ 128,40

[adres 1] (WONING) WOZ-waarde € 684.000

aanslagnummers

bedrag

[aanslagnummer 4]

afvalstoffenheffing (particulieren)

€ 313,00

[aanslagnummer 5]

onroerende-zaakbelastingen eigenaren

€ 335,23

[aanslagnummer 6]

rioolheffing

€ 128,40

2.2.

Belanghebbende heeft met dagtekening 11 april 2017 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van de woning en de daaruit voortvloeiende ozb-aanslag. Hij heeft daarbij verzocht om uitstel van betaling van het door hem bestreden bedrag. In zijn bezwaarschrift heeft hij – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Namens belanghebbende, [belanghebbende], woonachtig te ([adres 1]) Amsterdam aan de [adres 1], teken ik hierbij bezwaar aan tegen het in de bovenvermelde gecombineerde aanslag en kennisgeving waardebeschikking vermelde bedragen; WOZ-waarde ad € 684.000,00 en tegen het daaraan gerelateerde bedrag OZBE ad € 335,23.

Tevens verzoek ik u om het verlenen van uitstel van betaling en wil ik hierbij de taxatatieverslagen opvragen welke ten grondslag liggen aan bovenvermelde aanslag(en).”

2.3.

De invorderingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 13 april 2017 voor een gedeelte van de aanslag uitstel van betaling verleend. In deze brief is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“In uw bezwaarschrift tegen de opgelegde (gecombineerde) aanslag heeft u om uitstel van betaling verzocht. Naar aanleiding hiervan deel ik u het volgende mee.

Uw verzoek tot uitstel van betaling is voor een bedrag van € 477,91 toegewezen. In de bijgevoegde specificatie kunt u lezen voor welke aanslagregels uitstel van betaling is verleend. Het uitstel wordt u verleend totdat een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.

U dient het bestreden deel van de aanslag tijdig te betalen. Indien u het niet bestreden deel van de aanslag niet voor de laatste vervaldatum van de aanslag heeft voldaan, wordt het aan u verleende uitstel van betaling ingetrokken.”

en

“SPECIFICATIE UITSTEL VAN BETALING:

Voor de volgende aanslagregels is uitstel van betaling verleend:

Aanslagregel Belastingmiddel Omschrijving Bedrag van de aanslag

[aanslagnummer 1] OZBE [adres 1] (= [adres 2]) € 194,23

[aanslagnummer 2] OZBG [adres 1] (= [adres 2]) € 155,28

[aanslagnummer 3] RIOE [adres 1] (= [adres 2]) € 128,40”

2.4.

Belanghebbende heeft met dagtekening 21 april 2017 administratief beroep ingesteld bij het College tegen de beslissing op zijn verzoek om uitstel van betaling. Hierin heeft belanghebbende – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“Namens belanghebbende, [belanghebbende], woonachtig te ([adres 1]) Amsterdam aan de [adres 1], teken ik hierbij beroep aan tegen de weigering op het verzoek om uitstel van betaling inzake bovenvermelde gecombineerde aanslag en kennisgeving waardebeschikking vermelde WOZ-waarde ad € 684.000 en daaraan gerelateerde bedrag OZBE ad € 335,23 zoals verwoord in uw bovenvermelde uitspraak d.d. 13-04-2017 op uw aanslag met kenmerk/biljetnummer [kenmerk].”

2.5.

Belanghebbende heeft op 28 september 2017 een ‘Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ ingediend, vanwege het uitblijven van een reactie op zijn administratief beroep.

2.6.

Het College heeft bij brief van 30 januari 2018 beslist op het administratief beroep. In deze brief is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Op 13 april 2017 is reeds uitstel verleend voor het bestreden gedeelte van de aanslag. Dit is gebeurd conform uw verzoek. Het uitstel blijft in stand totdat er een inhoudelijke beslissing is genomen op uw bezwaar/beroep tegen de aanslag. Voor de onderbouwing verwijs ik u naar de bijlagen van deze brief.”

2.7.

Naar aanleiding van de beslissing van 30 januari 2018 heeft belanghebbende op 6 februari 2018 een brief aan het College gezonden waarin – voor zover van belang – het volgende is vermeld:

“Wegens uitblijven van enige reactie van uw zijde heeft ondergetekende u in gebreke gesteld d.d. 28-09-2017 met aanzegging dwangsom wanneer niet binnen 14-dagen een uitspraak op beroep is gedaan.

Inmiddels heeft u op 30-01-2018 uitspraak op beroep gedaan waarin u het beroep ongegrond verklaard. In deze uitspraak staat geen rechtsmiddel verwijzing vermeld waar belanghebbende (hoger-)beroep tegen deze uitspraak kan aantekenen. Ook heeft u nog geen uitspraak op de ingebrekestelling d.d. 28-09-2017 gedaan.

Daarom wil ondergetekende u hierbij verzoeken;

  1. Aan te geven bij welke instantie en binnen welke termijn (hoger-) beroep tegen uw uitspraak d.d. 30-01-2018 kan worden aangetekend.

  2. (Alsnog) Uitspraak te doen op de ingebrekestelling d.d. 28-09-2017 inzake het beroepschrift d.d. 21-04-2017.”

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank - in haar hoedanigheid van bestuursrechter belast met belastingrechtspraak - bevoegd is te oordelen over het uitblijven van een beslissing op een dwangsomverzoek betreffende het niet tijdig beslissen op een administratief beroep dat is gericht tegen een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling voor een gemeentelijke belasting.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing