Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:837, 19/01656

Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:837, 19/01656

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 februari 2021
Datum publicatie
7 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:837
Zaaknummer
19/01656

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag Mrb. Artikel 34 Wet mrb. Nu het handelaarskenteken op het tijdstip van constatering van het weggebruik werd gebruikt in strijd met de daarvoor geldende voorwaarden, was de auto niet voorzien van een geldig kenteken. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

kenmerk 19/01656

23 februari 2021

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 15 oktober 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/4937 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 9 mei 2018 aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) opgelegd van € 1.100, alsmede bij beschikking een boete van € 1.100.

1.2.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2018 ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep in haar uitspraak

van 15 oktober 2019 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is

bij het Hof ingekomen op 25 november 2019 en is aangevuld bij brief van 21 december 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021. Van het verhandelde

ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’).

“1. Eisers dochter exploiteert een autobedrijf te weten [A B.V.] te [plaats 1] (hierna: het autobedrijf).

2. Blijkens de kentekenregistratie was de auto van het merk Audi zonder kenteken (hierna: de auto) niet opgenomen in de bedrijfsvoorraad van het autobedrijf. De auto was ten tijde hier van belang eigendom van [B B.V.] (hierna: [B B.V.]).

3. Op 2 juli 2017 om 17:45 uur is geconstateerd dat de auto op de [A-straat] ter hoogte van nummer 642 te [plaats 2] stond geparkeerd én daarbij gebruik was gemaakt van de weg met handelaarskenteken [kenteken 1]. De handelaarskentekenplaten staan op naam van het autobedrijf.

4. In de tot het dossier behorende Melding Controle Autoheffingen van 2 juli 2017 staat onder meer het volgende vermeld:

“(…)

X Weggebruik onder HA-kenteken

Staat het motorrijtuig in de bedrijfsvoorraad? X Nee

Gebruik uitsluitend voor bedrijfsactiviteiten? X Nee

Geldig handelaarskentekenbewijs getoond? X Nee

X Parkeren onder HA-kenteken

Staat het motorrijtuig met HA-kentekenplaten in

de directe omgeving van het bedrijf dat houder

is van die kentekenplaten? X Nee

(…)”

5. Verweerder heeft vervolgens over de periode 2 juli 2016 tot en met 1 juli 2017 een naheffingsaanslag opgelegd ter hoogte van € 1.100. Tevens is voor hetzelfde bedrag een boete opgelegd.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.

2.3.

Belanghebbende heeft in hoger beroep een handgeschreven verklaring overgelegd met de volgende tekst:

“Hierbij verklaar ik dat de auto met chassisnummer [chassisnummer] Audi RS5 bouwjaar 2012 toebehoorde aan [B-1 B.V.]

Datum 03-03-2020

[B B.V.]

[handtekening]”

2.4.

Tot de gedingstukken behoort een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 22 december 2019 waaruit volgt dat [persoon A], geboren 1 augustus 1992 algemeen directeur is van [A B.V.].

2.5.

Belanghebbende heeft bij zijn hogerberoepschrift een machtiging overgelegd van [persoon A], ondertekend op 2 juli 2017, de datum van de constatering van het weggebruik, met de volgende inhoud:

“Hierbij machtig ik, [persoon A] geboren [geboortedatum] [persoon B] geboren [geboortedatum] en [X] geboren [geboortedatum].

Om namens mij op te treden in woord en geschrift, handelen in de ruime zin des woord zowel zakelijk betreffende [A B.V.], als privé betreffende [adres] te [plaats 1], [adres] te [plaats 1] bij alle gemeentelijke instanties, instanties, ondernemingen, banken en verzekering wezen.

Ondertekend d.d. 02-07-2017

[handtekening]

[persoon A]”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

7 Beslissing