Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:875, 20/00118

Gerechtshof Amsterdam, 25-03-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:875, 20/00118

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 maart 2021
Datum publicatie
15 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:875
Zaaknummer
20/00118

Inhoudsindicatie

Belastingrente; beroep op begunstigend beleid/ vertrouwensbeginsel

Uitspraak

kenmerk 20/00118

25 maart 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

alsmede op het incidenteel hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: drs. P.P. Sanders (VvAA Belastingadviseurs en consultants te Alkmaar)

tegen de uitspraak van 30 december 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/672 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 31 augustus 2018 voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 268.880 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.333 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking – met dezelfde dagtekening – een bedrag van € 12.214 aan belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2018 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag en de beschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 december 2019 als volgt beslist op het tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar ingestelde beroep (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

handhaaft de aanslag en vermindert de beschikking belastingrente tot € 9.964 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

De inspecteur heeft op 10 februari 2020 hoger beroep bij het Hof ingesteld, aangevuld bij brief van 6 april 2020. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 17 juni 2020 (tijdig) incidenteel hoger beroep bij het Hof ingesteld.

1.6.

Met instemming van partijen heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Verweerder heeft met dagtekening 31 januari 2015 een voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2015 opgelegd aan eiser, leidend tot een te betalen bedrag van € 75.343.

2. Eiser heeft op 13 februari 2015 een verzoek om wijziging van de voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2015 ingediend. Verweerder heeft met dagtekening 16 maart 2015 een voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2015 opgelegd aan eiser, leidend tot een teruggaaf van € 7.644.

3. Op 10 december 2016 heeft eiser de aangifte ib/pvv voor het jaar 2015 ingediend. Verweerder heeft naar aanleiding van de aangifte een voorlopige aanslag ib/pvv voor het jaar 2015 met dagtekening 17 februari 2017 opgelegd aan eiser, leidend tot een teruggaaf van € 81.970 (hierna: voorlopige aanslag). Op 27 februari 2017 is de teruggaaf aan eiser uitbetaald.

4. Verweerder heeft op 30 juli 2018 aan (de gemachtigde van) eiser verzocht om meer informatie te verstrekken over de aangifte.

5. Naar aanleiding van de door eiser verstrekte informatie heeft verweerder een definitieve aanslag ib/pvv voor het jaar 2015 opgelegd, leidend tot een te betalen bedrag van € 145.948 (inclusief € 12.214 aan belastingrente).”

2.2.

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof vult de feiten als volgt aan.

2.3.

Belanghebbende is met ingang van 1 januari 2015 als medisch specialist werkzaamheden in loondienst gaan verrichten. In 2015 heeft hij bij [een ziekenhuis] een loon genoten van € 204.137, waarop zijn werkgever een loonheffing ten bedrage van € 97.777 heeft ingehouden. Daarnaast heeft belanghebbende in 2015 een nagekomen ondernemingsbate genoten van in totaal € 97.323 (waaronder een uitkering van € 93.100 uit een transitiefonds vanwege zijn overgang van zelfstandig ondernemerschap naar loondienst).

2.4.1.

In de bij de inspecteur op 10 december 2016 ingekomen (digitale) aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 van belanghebbende is onder meer het volgende vermeld:

7 Winst uit ond.: Saldo fiscale winstberekening

Ondernemingsvermogen einde boekjaar -

(…)

Totaaltelling eindvermogen en kapitaalonttrekkingen -

Ondernemingvermogen begin boekjaar 265.754

(…)

Totaal vermogensverschil - 265.754

(…)

Saldo fiscale winstberekening - 265.754

(…)

11 Winst uit ond. Belastbare winst

Bedrag MKB-vrijstelling 13.119

Belastbare winst - 282.495

12 Loon of uitkering Ziektewet

Loon (…) en andere inkomsten uit tegenwoordige db

Totaal 204.137

(…)

56 Berekening Verzamelinkomen

(…)

Inkomen box 1 - 94.205

(…)

Verzamelinkomen -58.872”

2.4.2.

In de bij deze aangifte ingediende bijlage met specificatie van de aangegeven winst uit onderneming is onder meer het volgende opgenomen:

657 Eigen vermogen

Fiscale jaarstukken (EB)

Fiscale jaarstukken (SB)

(…)

Totaal ondernemingsvermogen

265.754

686 Saldo fiscale winstberekening

(…)

Saldo fiscale winstberekening 97.323”

2.5.

De inspecteur heeft naar aanleiding van de onder 2.4.1 vermelde aangifte aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd, zoals vermeld onder de derde rechtsoverweging van de uitspraak van de rechtbank (zie 2.1). In deze voorlopige aanslag is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

Inkomen uit werk en woning (box 1)

(…)

Winst uit onderneming bij € - 282.495

(…)

Totaal inkomsten box 1 € - 94.205

Inkomstenbelasting box 1

Belastbaar inkomen uit werk en woning € - 94.205

Inkomstenbelasting box 1 € 0”

2.6.

Naar aanleiding van een verzoek tot openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) heeft de staatssecretaris van Financiën bij besluit van 1 maart 2017 (nr. 2017-0000010761) de volgende passages uit twee verslagen van de Landelijke vakgroep Formeel recht van de Belastingdienst openbaar gemaakt:

Uit een verslag van 23 november 2015:

“In de praktijk kan het voorkomen dat belastingrente berekend wordt over een periode dat de Belastingdienst de beschikking had over het geld. Wij hebben dan geen rente nadeel en het zou reëel zijn de in rekening gebrachte rente op verzoek te verminderen. Voorgesteld is om in het BFB een passage op te nemen om in deze specifieke gevallen de rente op verzoek te verminderen. Naschrift: er zal geen passage opgenomen worden in het BFB. Met een beroep op een redelijke wetstoepassing en het licht van doel en strekking van de belastingrenteregeling kunnen we uitgaan van de lijn dat we geen rente berekenen over de periode dat het geld al bij de fiscus was. Mits er geen (andere) rentevergoeding heeft plaatsgevonden bij de eerdere terugbetaling.”

Uit een verslag van 30 september 2016:

“De belastingrente blijft ons bezig houden. De Stas heeft op Kamervragen antwoorden gegeven; zie: http://intranet.belastingdienst.nl/beeldkrant/2016/09/14/antwoorden-op-kamervragen-over-belastingrente/ . Goed om deze te lezen. Uit de antwoorden blijkt de strakke interpretatie die we moeten hanteren. De regeling is bewust vormgegeven zoals hij is. De lijn die tot nu toe door de lavaco’s is uitgedragen: er wordt geen beleid gemaakt. Wel kan er in incidentele gevallen aanleiding zijn om de rente te matigen gelet op de bijzonderheden omstandigheden van het geval (zoals situaties waarbij rente werd berekend over periode waarin het geld al bij de fiscus stond).”

2.7.

De staatssecretaris heeft in een brief aan de Tweede Kamer van 7 juni 2017, nr. 2017-0000102089, antwoord gegeven op Kamervragen over de belastingrente. In deze brief is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:

“Vraag 5: Wat is het beleid op dit punt? Klopt het dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting zoals het artikel stelt? Indien dit het geval is, bent u dan bereid om hier wel beleid voor te maken?

Antwoord 5: De regeling van de belastingrente is neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het klopt dat er geen beleid is voor het vergoeden van rente over teveel betaalde belasting in deze situaties. Dat komt doordat in de regeling belastingrente niet langer het behalen van een economisch voor- of nadeel centraal staat. Natuurlijk is het denkbaar de wettelijke bepalingen rond het rekenen en vergoeden van rente over belastingen te veranderen maar dat vraagt uiteraard passende dekking.”

2.8.

Naar aanleiding van een verzoek tot openbaarmaking op grond van de Wob heeft de staatssecretaris bij besluit van 8 december 2017, nr. 2017-0000221971, het volgende citaat uit het verslag van de vergadering van de Landelijke vakgroep Formeel recht van 19 juni 2017 openbaar gemaakt:

“Stavaza: belastingrente

Er zijn Kamervragen beantwoord over belastingrente. Daaruit blijkt dat de wet duidelijk is en er geen reden is om beleid te maken. In dezelfde zin heeft Hof Arnhem geoordeeld, zie de uitspraak van 30 mei 2017, nr. 16/00250, ECLI:NL:GHARL:2017:4583. Op grond hiervan is er geen ruimte meer om belastingrente te matigen, enkel vanwege de omstandigheid dat er rente is berekend over de periode waarin het geld reeds bij de Belastingdienst was.”

2.9.

Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank heeft belanghebbende aldaar – voor zover van belang – het volgende verklaard:

“U vraagt of ik mijn grief dat sprake is van schending van het hoorrecht handhaaf. Ik dacht dat wij nog in overleg waren met verweerder maar toen was de uitspraak op bezwaar ineens gedan. Dat is niet zoals het hoort. Ik trek mijn grief in.”

3 Geschil in (incidenteel) hoger beroep

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het (incidenteel) hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing