Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:940, 20 00019

Gerechtshof Amsterdam, 01-04-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:940, 20 00019

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 april 2021
Datum publicatie
17 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:940
Zaaknummer
20 00019

Inhoudsindicatie

Het hoger beroep is gegrond. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende heeft terecht op het standpunt gesteld dat een procespunt dient te worden toegekend voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Kenmerk 20/00019

1april 2021

Zevende enkelvoudige belastingkamer

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach

tegen de uitspraak van 28 november 2019, in de zaak met kenmerk AMS 19/619 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

Belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.

Het Hof:

-

verklaart het hoger beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze ziet op de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten;

-

bevestigt de uitspraak voor het overige;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep tot een bedrag van ten bedrage van € 801 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank en 1 punt voor het indienen van een hoger beroepschrift, met een wegingsfactor 0,5 en een waarde per punt van € 534);

-

gelast de griffier het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128 te vergoeden.

Gronden:

1.1.

Op 25 oktober 2018 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2018 het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij de uitspraak van 28 november 2019 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 256. De rechtbank heeft daarbij overwogen geen punt voor het verschijnen ter zitting toe te kennen omdat:

‘‘(…) een zitting in deze zaak in het geheel niet nodig was.’’

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof (per fax) op 3 januari 2020. Belanghebbende betoogt daarin dat de rechtbank ten onrechte geen procespunt heeft toegekend voor het bijwonen van de zitting. Voorts acht hij de door de rechtbank gehanteerde wegingsfactor van 0,5 te laag.

2.1.

Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank partijen bij brief van 12 september 2019 heeft uitgenodigd om bij de zitting op 28 november 2019 aanwezig te zijn. Op de uitnodiging staat omtrent de aanwezigheid het volgende vermeld:

‘‘Aanwezigheid

De rechtbank kan het beroep en het verdere verloop van de procedure alleen met partijen bespreken als die op de zitting aanwezig zijn. De rechtbank raadt u daarom aan naar de zitting te gaan.’’

2.2.

De rechtbank heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de zaak als kennelijk gegrond vereenvoudigd af te doen (art. 8:54 Awb), noch van de mogelijkheid tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting zoals voorzien in artikel 8:57 Awb. Nu de rechtbank dit niet heeft gedaan, kan niet aan belanghebbende worden tegengeworpen dat in de zaak in het geheel geen zitting nodig was en hieraan de consequentie verbinden dat geen punt voor het verschijnen ter zitting wordt toegekend.

2.3.

Ten aanzien van de wegingsfactor voor de kostenvergoeding overweegt het Hof als volgt. De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Gegeven de aan de rechtbank toekomende beoordelingsvrijheid en met inachtneming van de omstandigheid dat de onderhavige zaak zoals die zich in beroep heeft ontwikkeld (beide partijen concluderen in de van hen afkomstige stukken tot gegrondverklaring en terugwijzing naar de heffingsambtenaar) dermate eenvoudig is dat zij als ‘licht’ kwalificeert, ziet het Hof geen aanleiding af te wijken van het oordeel van de rechtbank hieromtrent. Dit is niet anders indien – gelijk belanghebbende betoogt – de heffingsambtenaar is verzocht om de kennelijke omissie van de rechtbank te herstellen (door vrijwillig de kosten van de zitting te betalen) en de heffingsambtenaar hier op terug zou komen, maar dit niet heeft gedaan.

3. Het hoger beroep is gegrond. Ook de procedure in hoger beroep kwalificeert als ‘licht’. Belanghebbende heeft recht op een kostenvergoeding zoals hiervoor onder “Beslissing” weergegeven.

De mondelinge uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.F.J.S. Molleman als griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.