Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:990, 19/00794 en 19/00795

Gerechtshof Amsterdam, 18-02-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:990, 19/00794 en 19/00795

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 februari 2021
Datum publicatie
14 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:990
Zaaknummer
19/00794 en 19/00795

Inhoudsindicatie

WOZ woning; methode berekening vrijstelling waterverdedigingswerk

Uitspraak

kenmerken 19/00794 en 19/00795

18 februari 2021

uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

[belanghebbende 1] , wonende te Amsterdam,

[belanghebbende 2] , wonende te Amsterdam,

tezamen genoemd belanghebbenden,

(gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke)

tegen de uitspraak van 25 april 2019 in de zaken met kenmerken AMS 18/2045 en AMS 18/2061 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbenden bij twee afzonderlijke krachtens artikel 22 van de Wet Waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) genomen beschikkingen met dagtekening 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak [A-straat] [1] te Amsterdam (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 497.500.

1.2.

Belanghebbenden hebben beiden een bezwaarschrift ingediend. De heffingsambtenaar

heeft de bezwaren bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar, gedagtekend 5 februari 2018 en 28 februari 2018, gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 417.000.

1.3.

Belanghebbenden hebben beiden beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen in haar uitspraak van 25 april 2019 ongegrond verklaard.

1.4.

De tegen deze uitspraak door belanghebbenden ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 5 juni 2019 en zijn aangevuld bij brief van 26 juli 2017. De heffingsambtenaar heeft in beide zaken een (gelijkluidend) verweerschrift ingediend.

1.5.

Met dagtekening 10 oktober 2019, 11 oktober 2019 en 12 december 2019 zijn nadere

stukken van de heffingsambtenaar ontvangen.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021 aldaar zijn beide hoger beroepen, met instemming van partijen, gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.Het Hof neemt hetgeen de rechtbank onder 1 heeft opgenomen over als feiten.

“1. [belanghebbende 1] is mede-eigenaar en gebruiker van de woning. [belanghebbende 2] is mede-eigenaar van de woning maar woont elders. Het gaat om een dijkwoning met een oppervlakte (woningdeel) van 138 m2 en een perceel van 210 m2.”

Het Hof vult deze feiten als volgt aan.

2.2.

Van het perceel ligt 146 m2 in de kernzone van een waterverdedigingswerk (de dijk).

2.3.

In het taxatierapport van 28 augustus 2019 van de heffingsambtenaar zijn, naast gegevens van de woning van belanghebbenden, gegevens en verkoopcijfers van drie woningen opgenomen namelijk [A-straat] [2] (geheel), [A-straat] [3] en [A-straat] [4].

Ook is een overzicht taxatiewaarden (hierna: de matrix) opgenomen. Ten aanzien van de woning van belanghebbenden is in de matrix onder meer opgenomen dat het bouwjaar van de woning 1899 is, het een vrijstaande woning betreft, de kwaliteit en onderhoud “gemiddeld” zijn en de ligging “goed” is.

De waarde van de woning (met waardepeildatum 1 januari 2016) is in dit rapport getaxeerd op een bedrag van € 606.500.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de WOZ-waarde van de woning (met waardepeildatum 1 januari 2016) niet te hoog is vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing