Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1039, 21/00562

Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1039, 21/00562

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 april 2022
Datum publicatie
27 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1039
Zaaknummer
21/00562

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag(en) parkeerbelasting; geen criminal charge; geen strijd met het ne-bis-in-idem beginsel

Uitspraak

kenmerk 21/00562

5 april 2022

uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 30 juli 2021 in de zaak met kenmerk 20/1621 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 december 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 70,20 in verband met parkeren op 20 december 2019 (hierna: de naheffingsaanslag).

1.2.

Na daartegen gemaakte bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 11 maart 2020 het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 30 juli 2021 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, ingekomen bij het Hof op 25 augustus 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en dit aangevuld bij nader stuk met bijlagen van 2 maart 2022.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

Op 19 december 2019, tijdstip 19.54 uur, is tijdens een parkeercontrole geconstateerd dat de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd stond ter hoogte van de [straat] te Amsterdam (hierna: de locatie), zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Op 20 december 2019, tijdstip 9.26 uur, is eveneens geconstateerd dat de auto geparkeerd stond ter hoogte van de locatie. Ook op dat moment was geen parkeerbelasting voldaan.

2.2.1.

Ter zake van het op 19 december 2019 geparkeerd staan is, gedagtekend 31 december 2019, een naheffingsaanslag opgelegd van € 88,70, berekend naar een parkeertijd van 208 minuten x € 7,50 per 60 minuten = € 26,-- en € 62,70 voor de kosten van het opleggen van de aanslag.

2.2.2.

Ter zake van het op 20 december 2019 geparkeerd staan is, gedagtekend 31 december 2019, een naheffingsaanslag opgelegd van € 70,20, berekend naar een parkeertijd van 1 uur = € 7,50 en € 62,70 voor de kosten van het opleggen van de aanslag.

2.3.

Naar tussen partijen niet in geding is zijn de geraamde kosten voor het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting vanaf 1 januari 2018 en vanaf 1 juli 2019 als volgt:

2.4.

In het nader stuk van de heffingsambtenaar van 2 maart 2022 is de volgende vergelijking opgenomen van de kostenopbouw van de kosten voor het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting voor het jaar 2020 en van de kosten per naheffingsaanslag, van de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht:

2.5.

In een ‘Controleverklaring van een onafhankelijke accountant’, gericht aan de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam, over de in de jaarstukken 2019 opgenomen jaarrekening 2019 is onder meer het volgende vermeld:

“Naar ons oordeel geeft de in de jaarstukken opgenomen jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van zowel de baten en lasten over 2019 als van de activa en passiva van de gemeente Amsterdam op 31 december 2019 in overeenstemming met het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV).(...)Naar ons oordeel zijn de in de jaarrekening verantwoorde baten en lasten alsmede de balansmutaties over 2019, uitgezonderd de gevolgen van de aangelegenheden beschreven in de paragraaf “De basis voor ons oordeel betreffende getrouwheid en ons oordeel met beperking betreffende rechtmatigheid”, in alle van materieel belang zijnde aspecten rechtmatig tot stand gekomen in overeenstemming met de begroting en met de in de relevante wet- en regelgeving met de begroting en met de in de relevante wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, opgenomen bepalingen.(…)De basis voor ons oordeel betreffende getrouwheid en ons oordeel met beperking betreffende rechtmatigheidDe in de jaarrekening verantwoorde baten en lasten alsmede de balansmutaties zijn niet allen in overeenstemming met wet- en regelgeving tot stand gekomen. De bevindingen zijn van dien aard dat een goedkeurende verklaring dient te worden onthouden. Het gaat om circa € 7,8 miljoen aan getrouwheidsfouten welke ook als rechtmatigheidsfout worden aangemerkt, omdat dit afwijkingen zijn van de verslaggevingsvoorschriften (BBV). Het totaal van de overige rechtmatigheidsfouten bedraagt circa € 98,2 miljoen, waarvan circa 80,6 miljoen is te relateren aan het niet voldoen aan de wet- en regelgeving met betrekking tot inkopen en aanbesteden.”

2.6.

In het proces-verbaal van de zitting van het Hof is onder meer het volgende vermeld:

“De voorzitter opent het onderzoek ter zitting en verifieert met partijen de stukken van het geding. Bij het Hof zijn twee hoger beroepen geregistreerd. Op de eerste bladzijde van het hogerberoepschrift is het volgende vermeld: “Het vermoeden is dat het eerste zaaknummer AMS 20/1620 ziet op de eerste naheffingsaanslag en het tweede zaaknummer AMS 20/1621 op de tweede naheffingsaanslag. Het hoger beroepschrift ziet derhalve enkel op zaaknummer AMS 20/1621. Echter aangezien het niet direct duidelijk is welk zaaknummer betrekking heeft op de eerste of de tweede naheffingsaanslag dient dit hoger beroepschrift dusdanig gelezen te worden dat als deze twee nummers zijn omgedraaid dat dan op het andere zaaknummer in hoger beroep wordt gegaan.”

Belanghebbende verklaart – zakelijk weergegeven – het volgende:

Mijn hogerberoepschrift ziet in principe op één zaak, ik heb dit zo geformuleerd omdat ik wilde voorkomen dat ik tegen de uitspraak van de rechtbank in de verkeerde zaak hoger beroep heb ingesteld.

De voorzitter bevestigt het door belanghebbende in zijn hogerberoepschrift geuite vermoeden dat het hoger beroep ziet op het zaakkenmerk 20/1621 van de rechtbank. Het andere hoger beroep wordt - voor zover dat bestond - als ingetrokken beschouwd. Het van belanghebbende geheven griffierecht heeft betrekking op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in de zaak met kenmerk 20/1621.

(…)

Belanghebbende verklaart – zakelijk weergegeven – in tweede termijn en mede op vragen van het Hof het volgende:

Ik heb een algemene opmerking: ik vind het jammer dat wij hier nu zitten. Ik heb meermaals geprobeerd het geschil in der minne op te lossen. Het verbaast mij dat de gemeente hier met vier personen aanwezig is; de zaak lijkt van groot belang voor de gemeente. Ik begrijp niet waarom geen tijd is genomen om met mij in de bezwaarfase te communiceren. Vandaag heb ik wederom kosten moeten maken om mijn hoger beroep hier te kunnen toelichten. De voorzitter vraagt mij welke kosten ik heb gemaakt. Ik antwoord: kosten voor mijn hotelovernachting, zijnde € 80 en reis- en parkeerkosten voor mijn autorit vanuit [woonplaats] . Desgevraagd bevestig ik dat ik geen verletkosten heb.

De voorzitter vraagt mij of ik in de bezwaarfase heb verzocht te worden gehoord. Ik antwoord dat ik heb gebeld met de gemeente Amsterdam, maar dat men heeft geweigerd mijn zaak te bespreken; de gemeente gaf aan dat ik een brief moest sturen. Deze gang van zaken is overigens ook al aan de orde geweest tijdens de zitting van de rechtbank.

De voorzitter merkt op dat in mijn bezwaarschrift geen verzoek om te worden gehoord is vermeld.

De heffingsambtenaar verklaart – zakelijk weergegeven – in tweede termijn en mede op vragen van het Hof het volgende:

In de stukken zie ik geen aanknopingspunten dat in de bezwaarfase kennelijk is verzocht om te worden gehoord. Echter: ik vermoed dat belanghebbende de waarheid spreekt, daarom betwist ik niet dat in de bezwaarfase is gevraagd om te worden gehoord.

De voorzitter vraagt partijen of zij verlangen dat de zaak wordt terugverwezen naar de heffingsambtenaar indien moet worden geconstateerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte heeft nagelaten belanghebbende te horen. De voorzitter schorst de zitting zodat partijen over het antwoord op deze vraag kunnen nadenken. Na een korte schorsing wordt de zitting hervat.

De heffingsambtenaar verklaart – zakelijk weergegeven – het volgende:

Wij verlangen een inhoudelijke uitspraak van uw Hof.

Belanghebbende verklaart – zakelijk weergegeven – het volgende:

Ook ik wens een inhoudelijk uitspraak omdat wij anders een herhaling van zetten. De heffingsambtenaar heeft tijdens de schorsing van zojuist aangegeven mijn bezwaar af te wijzen ook indien ik alsnog zou worden gehoord.”

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

4 Oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 6. Kosten

7 Beslissing