Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:105, BKDH-21/00974 en BKDH-21/00975

Gerechtshof Amsterdam, 13-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:105, BKDH-21/00974 en BKDH-21/00975

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 januari 2022
Datum publicatie
2 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:105
Zaaknummer
BKDH-21/00974 en BKDH-21/00975

Inhoudsindicatie

Artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht; de stukken die betrekking hebben op het strafrechtelijk onderzoek naar de gemachtigde van belanghebbende zijn geen op de zaak betrekking hebbende stukken.

1043-project; de directe aanleiding voor het onderzoek naar belanghebbendes aangiften is het onderzoek naar haar gemachtigde geweest. De uitworp van belanghebbendes aangiften vormt geen onrechtmatige selectie.

Gelijkheidsbeginsel; belanghebbendes beroep op de meerderheidsregel slaagt. De navorderingsaanslagen waarbij de in aftrek gebrachte kosten op de ROW-inkomsten zijn gecorrigeerd, worden vernietigd.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BKDH-21/00974 en BKDH-21/00975

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) van 13 maart 2020, nummers HAA 18/4267, HAA 18/4268.

Procesverloop

Jaar 2012

1.1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.449 (de navorderingsaanslag 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 72 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking 2012).

1.1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag 2012 en de rentebeschikking 2012 afgewezen.

1.1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De beslissing van de Rechtbank luidt:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt [de Inspecteur] tot vergoeding van de immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 833;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Minister voor Rechtsbescherming) aan [belanghebbende] een vergoeding van immateriële schade betaalt van € 167;

- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 262,50;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Minister voor rechtsbescherming) aan [belanghebbende] een proceskostenvergoeding betaalt van € 262,50;

- draagt [de Inspecteur] op de helft van het betaalde griffierecht van € 46, oftewel € 23, aan [belanghebbende] te vergoeden;

- draagt de Staat der Nederlanden (Minister voor rechtsbescherming) op de helft van het betaalde griffierecht van € 46, oftewel € 23, aan [belanghebbende] te vergoeden.”

Jaar 2013

1.2.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.331 (de navorderingsaanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 74 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking 2013).

1.2.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag 2013 en de rentebeschikking 2013 afgewezen.

1.2.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Beide zaken

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van éénmaal € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, met dagtekening 4 november 2021, een nader stuk ingediend.

1.4.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 17 november 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 en 2013 aangiften IB/PVV gedaan naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning:

2012 € 30.364

2013 € 29.921

2.2.

Bij het doen van de aangifte heeft belanghebbende gebruikgemaakt van de hulp van haar gemachtigde, [A] .

2.3.

In de aangiften heeft belanghebbende kosten in aftrek gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) van respectievelijk € 1.085 (2012) en € 1.410 (2013).

2.4.

De Inspecteur heeft de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 opgelegd conform de ingediende aangiften op respectievelijk 6 december 2013 en 23 oktober 2014.

2.5.1.

De gemachtigde van belanghebbende was destijds werkzaam bij [B] . Het Combiteam Aanpak Facilitators van de Belastingdienst (het CAF-team) heeft in 2015 een onderzoek ingesteld naar de juistheid van aangiften ingediend door [B] . Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal (documentcode G001-01) van verhoor van [C] dat op 24 januari 2017 heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

“Vraag verbalisanten

Wat is uw functie bij de Belastingdienst?

Antwoord gehoorde

Vraag verbalisanten

Antwoord gehoorde

Oordeel van de Rechtbank

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing