Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1131, 21/00017

Gerechtshof Amsterdam, 15-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1131, 21/00017

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 maart 2022
Datum publicatie
13 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1131
Formele relaties
Zaaknummer
21/00017

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting; geen sprake van art. 9 lid 5 WBR; het Hof is van oordeel dat er geen sprake is van een verkoopregulerend beding.

Uitspraak

kenmerk 21/00017

15 maart 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende

gemachtigde: mr. H. de Kat

en op het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/5030 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft een bedrag van € 446.598 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 10 oktober 2018 het bezwaar afgewezen en de aangifte gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.3.

De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 2 december 2020 het volgende beslist (in de uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 200;

- veroordeelt de Minister van justitie en Veiligheid tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 800;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50;

- veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 262,50;

- draagt verweerder op de helft van het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 169, aan eiseres te vergoeden; en

- draagt de Minister van Justitie en Veiligheid op de helft van het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 169 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 januari 2021 en nader aangevuld bij brief van 22 januari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft op 11 maart 2021 tegen de uitspraak van de rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft daarop een schriftelijke zienswijze ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. [A] N.V. (hierna: de N.V.) is een zogenoemde onroerendezaakrechtspersoon (hierna: OZ-rechtspersoon) als bedoeld in artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet).

2. Op 2 januari 2018 heeft de gemeente [B] uit hoofde van een op 20 december 2017 gesloten koopovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) een derde van de aandelen in de N.V. geleverd aan eiseres.

3. De koopsom van de aandelen bedroeg € 895.000. In bijlage I bij de Overeenkomst is omtrent die koopsom het volgende vermeld:

“De prijs ad € 895.000,- is gebaseerd op de geprognosticeerde nettovermogenswaarde per 31 december 2017, waarbij rekening is gehouden met een correctie voor het fiscaal compensabele verlies en de boeterente wegens verplichte aflossing van de Financieringsovereenkomst met [C-bank] direct na de levering.

Onderstaand de specificatie:

Eigen vermogen [A] per 30 juni 2017: € 6.014.082

- prognose direct rendement 30 juni 2017 – 31 december 2017 € 278.000

- prognose indirect rendement 30 juni 2017 – 31 december 2017* € 915.000

Correcties:

- waardering fiscaal compensabel verlies € 205.000

- boeterente Financieringsovereenkomst € - 4.699.816

Gecorrigeerd eigen vermogen t.b.v. aandelenoverdracht: € 2.712.266

Aandeel gemeente [B] (33%) € 895.000

* Indirect rendement bepaald als het verschil tussen de taxatiewaarde van de Panden per 31 december 2017 en de taxatiewaarde van de Panden 30 juni 2017, zijnde € 22.330.000 (…) en € 21.415.000”

4. Artikel 4 van de Overeenkomst behelst een zogenoemd anti-speculatiebeding. Dat beding houdt – kort gezegd – in dat eiseres een deel van de winst behaald met de doorverkoop binnen een bepaalde termijn van (een deel van) de aandelen in de N.V., moet afdragen aan de gemeente [B] . Hetzelfde is overeengekomen voor het geval de N.V. (een deel van) haar als belegging gehouden onroerende zaken doorverkoopt.

5. In de commerciële jaarrekening voor het jaar 2017 is per het einde van dat jaar voor een bedrag van € 22.330.000 aan ter belegging gehouden onroerende zaken opgenomen.

6. Ter zake van de onderhavige aandelenverkrijging heeft eiseres op 13 februari 2018 aangifte overdrachtsbelasting gedaan. De heffingsmaatstaf is in die aangifte berekend op € 7.443.300, zijnde een derde van het zo-even vermelde bedrag van € 22.330.000.”

2.2.

Aangezien de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe:

2.3.

In de tot de gedingstukken behorende ‘Overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen in het kapitaal van de naamloze vennootschap [A] N.V.’ van 20 december 2017, is voor zover van belang, het volgende vermeld:

4 Anti-speculatiebeding

4.1.

Indien en voor zover Koper binnen twee (2) jaar na de Leveringsdatum (i) alle Panden, of (ii) alle Aandelen direct of indirect verkoopt of levert aan een derde partij (“de Verkoop”), zal Koper:

( a) in het geval de Verkoop binnen zes (6) maanden na de Leveringsdatum plaatsvindt, een bedrag gelijk aan het verschil tussen de verkoopprijs van de Panden of de onderliggende waarde van de Panden bij verkoop van de Aandelen en de getaxeerde waarde van de Panden per 31 december 2017 zoals blijkt uit Bijlage II (“de Overwaarde 2018”) vermenigvuldigd met een derde (1/3), zijnde de omvang van het aandelenbelang van de Verkoper in [A] ten tijde van het aangaan van deze Overeenkomst, vermenigvuldigd met honderd procent (100%) verschuldigd zijn aan Verkoper; of

( b) in het geval de Verkoop na zes (6) maanden maar niet later dan twaalf (12) maanden na de Leveringsdatum plaatsvindt, een bedrag gelijk aan de Overwaarde 2018 vermenigvuldigd met een derde (1/3), zijnde de omvang van het aandelenbelang van de Verkoper in [A] ten tijde van het aangaan van deze Overeenkomst, vermenigvuldigd met vijfenzeventig procent (75%) verschuldigd zijn aan Verkoper; of

( c) in het geval de Verkoop na twaalf (12) maanden maar niet later dan achttien (18) maanden na de Leveringsdatum plaatsvindt, een bedrag gelijk aan het verschil tussen de verkoopprijs van de Panden of de onderliggende waarde van de panden bij verkoop van de Aandelen en de getaxeerde waarde van de Panden per 31 december 2018 dan wel de getaxeerde waarde van de Panden per 31 december 2017 indien deze hoger is (“de Overwaarde 2019”) vermenigvuldigd met een derde (1/3), zijnde de omvang van het aandelenbelang van de Verkoper in [A] ten tijde van het aangaan van deze Overeenkomst, vermenigvuldigd met honderd procent (100%) verschuldigd zijn aan Verkoper; of

( d) in het geval de Verkoop na achttien (18) maanden maar niet later dan vierentwintig (24) maanden na de Leveringsdatum plaatsvindt, een bedrag gelijk aan de Overwaarde 2019 vermenigvuldigd met een derde (1/3), zijnde de omvang van het aandelenbelang van de Verkoper in [A] ten tijde van het aangaan van deze Overeenkomst, vermenigvuldigd met vijfenzeventig procent (75%) verschuldigd zijn aan Verkoper;

(…)”

3 Geschil voor het Hof

3.1.

In hoger beroep is in geschil of artikel 9, vijfde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) van toepassing is op de verkrijging van de aandelen in de N.V. door belanghebbende. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord is nog in geschil de hoogte van de heffingsgrondslag voor de door belanghebbende verschuldigde overdrachtsbelasting.

3.2.

Het incidenteel hoger beroep is ter zitting van het Hof ingetrokken.

4 Overwegingen van de rechtbank

6 Kosten

7 Beslissing