Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1288, 20/00276 tot en met 20/00278

Gerechtshof Amsterdam, 29-03-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1288, 20/00276 tot en met 20/00278

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 maart 2022
Datum publicatie
4 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1288
Formele relaties
Zaaknummer
20/00276 tot en met 20/00278

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag omzetbelasting; teruggaafbeschikkingen omzetbelasting; niet-ontvankelijk bezwaar; geen sprake van een zakelijke overeenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 20/00276 tot en met 20/00278

29 maart 2022

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 18/2188 tot en met HAA 18/2190 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 4.704 voor het tweede kwartaal van 2014. Voorts is bij beschikking belastingrente van € 224 in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2016 aan belanghebbende over het tijdvak 1 juli 2014 tot en met 31 september 2014 een teruggaafbeschikking van € 84 gegeven.

1.1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2016 aan belanghebbende over het tijdvak 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 een teruggaafbeschikking van € 64 gegeven.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en teruggaafbeschikkingen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd. Het bezwaar tegen de teruggaafbeschikkingen is door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 maart 2020 tegen de hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 april 2020 en is nader aangevuld op 18 februari 2022 en op 25 februari 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Ter zitting is gelijktijdig behandeld de zaak die ziet op de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 (AMS 20/00275). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en is de inspecteur aangeduid als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser woont samen met zijn partner, de heer [A] (hierna: de partner), in [Z] . Eiser is in loondienst bij [bedrijfsnaam] te [Y] en in 2014 ontving hij loon uit dienstbetrekking ten bedrage van € 60.280.

2. Eiser exploiteert daarnaast sinds 10 april 2014 een eenmanszaak onder de naam [G] . Blijkens het door eiser verstrekte uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van de onderneming uit het organiseren van workshops op het gebied van Audio en Hifi en ondersteunende sales activiteiten aan het bedrijfsleven.

3. De partner van eiser is beherend vennoot in [H] , welke handelt onder de naam [H] .

4. Eiser is in 2014 begonnen met het ontwikkelen van een applicatie, genaamd [applicatie] , voor de mobiele telefoon. De ontwikkeling van de applicatie is uitbesteed aan [I] Ltd, gevestigd in India. In dit kader is tussen eiser en [I] een overeenkomst gesloten en getekend in 2014 (ingangsdatum 30 juni 2014). Deze overeenkomst is ook getekend door de heer [B] , de broer van de partner van eiser. De heer [B] neemt middels zijn eenmanszaak [J] voor een derde deel in de ontwikkeling van [applicatie] .

5. Eiser heeft daarnaast een overeenkomst gesloten met [H] , welke is opgemaakt en getekend op 15 april 2014. In de overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Ondergetekenden:

[G] ( [G] ), gevestigd te Amsterdam en rechtsgeldig vertegenwoordigd door [eiser] (…) hierna te noemen: opdrachtgever.

En

[H] , onderdeel uitmakend van [H] , (…) rechtsgeldig vertegenwoordigd door [de partner] (…) hierna te noemen: opdrachtnemer.

(…)

Artikel 1: Aard van de overeenkomst en duur van de opdracht

(…)

De overeengekomen werkzaamheden bestaan uit het uitvoeren van praktische werkzaamheden alsmede het verlenen van advies op het gebied van o.a. marketing en functionaliteit van de door [G] ontwikkelde zakelijke concepten.

(…)

Artikel 3: Honorarium

Het door opdrachtgever aan opdrachtnemer te betalen honorarium bedraagt € 75,00, (…), per uur exclusief 21 % BTW.

[H] zal [G] maandelijks middels facturen de gewerkte uren in rekening brengen.

De facturen zullen worden geboekt in de rekeningcourant bekend onder nummer (…) tussen [H] [rechtbank: [H] ]/[de partner] en [G] /[eiser].”

6. [H] heeft in de periode april tot en met december 2014 negen facturen verstrekt aan eiser. Bij de facturen zijn specificaties van de verrichte werkzaamheden gevoegd. Naast de facturen, wordt ook de rente op de rekening-courant verhouding geboekt op de rekening-courant.

7. Eiser heeft over het 2e, 3e en 4e kwartaal van 2014 aangiften omzetbelasting gedaan naar de volgende bedragen:

Kwartaal

Omzet

Af te dragen

Voorbelasting

Saldo

2e – 2014

€ 0

€ 0

€ 4.783

€ 4.783 (terug te vragen)

3e – 2014

€ 0

€ 0

€ 4.972

€ 4.972 (terug te vragen)

4e – 2014 (middels suppletie)

€ 0

€ 0

€ 3.458

€ 3.458 (terug te vragen)

8. Vanaf de start in 2014 tot en met 2019 is door [G] geen omzet behaald. Door eiser is derhalve geen omzet aangegeven in de kwartaalaangiften van deze jaren.

9. Door verweerder is de teruggaaf over het 2e kwartaal van 2014 verleend van € 4.783, onder voorbehoud van een correctie bij later onderzoek. De verzoeken over het 3e en 4e kwartaal van 2014 zijn door verweerder aangehouden in verband met een ingesteld boekenonderzoek bij eiser naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting.

10. Op 1 december 2014 is aan eiser aangekondigd dat een boekenonderzoek zou worden ingesteld. Op 15 december 2014 is het onderzoek gestart. Blijkens het controlerapport, dat is opgemaakt op 15 januari 2016, was het onderzoek gericht op de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften omzetbelasting over het tijdvak 14 april 2014 tot en met 31 december 2014. Het onderzoek is later uitgebreid met de beoordeling van de opgevoerde bedrijfskosten op de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van eiser over het jaar 2014.

11. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is door verweerder een aftrek van voorbelasting geaccepteerd van € 79 (2e kwartaal), € 84 (3e kwartaal) en € 64 (4e kwartaal). Zodoende is de onderhavige naheffingsaanslag (€ 4.783 -/- € 79 = € 4.704) aan eiser opgelegd en zijn de onderhavige teruggaafbeschikkingen gegeven waarbij is afgeweken van de ingediende aangiften.

12. Eiser heeft op 25 februari 2016 (ontvangen door verweerder op 29 februari 2016) bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Een aanvulling op het bezwaarschrift is gegeven op 7 april 2016.

13. Tot de gedingstukken behoort een schrijven van eiser, gedagtekend op 10 april 2016 met daarop een ontvangststempel van verweerder met de datum 14 april 2016. In de brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Betreft: Aantekenen bezwaar aanslagnummer:

(…)

Omzetbelasting 3de en 4de kwartaal 2014

Geachte heer / mevrouw,

Inzake bovenstaand aanslagnummer mocht ik van u nog geen bevestiging ontvangen van mijn bezwaarschrift van d.d. 25 Februari 2016 en 22 Maart 2016.

Ter uwer oriëntatie doe ik u hierbij een kopie van mijn bezwaarschrift toekomen.

Graag ontvang ik van u een ontvangstbevestiging van mijn bezwaar en wie het bezwaar momenteel in behandeling heeft.”

14. Verweerder heeft op 28 april 2018 uitspraak op bezwaar gedaan ten aanzien van de naheffingsaanslag en op 1 juni 2018 uitspraken op bezwaar gedaan ten aanzien van de teruggaafbeschikkingen. Eerder, op 4 april 2018, is de motivering van de uitspraken op bezwaar aan eiser gestuurd.

15. Eiser heeft op 15 mei 2018 beroepen ingesteld bij de rechtbank.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil voor het Hof

3.1.

In hoger beroep is in geschil of over het tweede kwartaal 2014 terecht een bedrag van € 4.704 aan omzetbelasting is nageheven van belanghebbende. Voorts is in geschil of het bezwaar tegen de teruggaafbeschikkingen (derde en vierde kwartaal 2014) terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing