Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1428, 20/00532 en 20/00533

Gerechtshof Amsterdam, 10-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1428, 20/00532 en 20/00533

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 mei 2022
Datum publicatie
27 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1428
Zaaknummer
20/00532 en 20/00533

Inhoudsindicatie

IB/PVV. In geschil is of de rechtbank de navorderingsaanslag 2013 terecht heeft vernietigd wegens strijd met het correctiebeleid. Het Hof sluit zich aan bij de uitleg die het gerechtshof Den Haag aan het correctiebeleid heeft gegeven in zijn uitspraak van 10 december 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2416). Indien het bedrag van de volgens de navorderingsaanslag verschuldigde belasting niet meer bedraagt dan € 450, wordt navordering belet door het correctiebeleid, ook al bedraagt de inkomenscorrectie meer dan € 1.000.

Uitspraak

kenmerken 20/00532 en 20/00533

10 mei 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 21 augustus 2020 in de zaken met kenmerken HAA 18/5348 en HAA 18/5349 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: M. Collij

en

de inspecteur

en

de Staat, de Minister van Justitie en Veiligheid te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,

op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 21 oktober 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.782. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking een bedrag van € 36 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.835. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking een bedrag van € 17 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de hiervoor vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaarschriften ingediend. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 15 oktober 2018, de bezwaren afgewezen en de navorderingsaanslagen alsmede de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij haar uitspraak van 21 augustus 2020 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslagen alsmede de beschikkingen belastingrente en bepaalt dat deze

uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluiten;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiseres tot een bedrag van

€ 600;

- veroordeelt de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) tot vergoeding van de immateriële

schade van eiseres tot een bedrag van € 400;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 september 2020 en is aangevuld bij brief van 21 oktober 2020. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 24 november 2021 nadere stukken ingediend. De inspecteur heeft bij brief van 26 november 2021 nadere stukken ingediend. In deze stukken heeft hij een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Afschriften van deze brieven zijn aan de wederpartij gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2021. Ter zitting zijn gezamenlijk behandeld het hoger beroep van de inspecteur betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en de door de rechtbank vastgestelde vergoeding van immateriële schade (met als kenmerken van het Hof 20/00532 en 20/00533), alsmede het hoger beroep van de inspecteur inzake de aan [A] opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en de door de rechtbank vastgestelde vergoeding van immateriële schade (kenmerken Hof 20/00537 en 20/00538). Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gezamenlijk behandelde zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.7.

Bij brief van 14 december 2021 heeft de inspecteur (zoals aangekondigd ter zitting) het Hof nader bericht over de uitkomst van intern overleg; de inspecteur heeft in deze brief het Hof verzocht uitspraak te doen in de onderhavige zaken. Het Hof heeft in deze brief geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres heeft op 20 februari 2014 aangifte ib/pvv 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.138. In deze aangifte heeft eiseres onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.095 in aanmerking genomen, waarvan zij € 644 aan zichzelf heeft toegerekend, en € 451 aan haar fiscale partner.

2. Eiseres heeft op 24 april 2015 aangifte ib/pvv 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.515. In deze aangifte heeft eiseres onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 320 in aanmerking genomen.

3. Verweerder heeft met dagtekening 3 januari 2015 de aanslag ib/pvv 2013 opgelegd conform de aangifte.

4. Verweerder heeft met dagtekening 12 juni 2015 de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd conform de aangifte.

5. Verweerder heeft aan de fiscale partner van eiseres met dagtekening 14 maart 2017 ten aanzien van de aftrek inzake de eigen woning en de aftrek specifieke zorgkosten over de jaren 2013 en 2014 een vragenbrief verzonden.

6. Verweerder heeft een navorderingsaanslag 2013 opgelegd. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 307, inclusief € 36 belastingrente.

7. Verweerder heeft een navorderingsaanslag 2014 opgelegd. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 200, inclusief € 17 belastingrente.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Het Hof voegt daar nog het volgende aan toe.

2.2.

De inspecteur heeft aan de fiscale partner van belanghebbende ( [A] , hierna: de fiscale partner) eveneens navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 opgelegd, waarbij het aan de fiscale partner toegerekende deel van de aftrek specifieke zorgkosten is gecorrigeerd. Bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 is om die reden een correctie op het inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen van € 451. Deze navorderingsaanslag resulteert in een te betalen bedrag van € 215, inclusief € 25 aan belastingrente.

2.3.1.

Als bijlage bij zijn brief van 26 november 2021 heeft de inspecteur een ‘Instructie Correctiebeleid (versie 30-03-2011)’ overgelegd (hierna: de Instructie). In dit document is onder meer het volgende opgenomen:

“Instructie Correctiebeleid

Behorende bij de Notitie Correctiebeleid d.d. 19 november 2010 (vs. 2.0)

Geactualiseerd 30 maart 2011 (vs. 2.1)

(…)

3. Wat is het beleid

Voor het correctiebeleid gelden de volgende dwingende kaders:

(…)

  1. Een te hanteren bedrag aan (minimaal) te betalen belasting naar aanleiding van correcties van € 225 per individuele belastingaanslag, dus per middel en belastingplichtige;

  2. Negatieve correcties in het voordeel van de belastingplichtige worden altijd aangebracht.

  3. Het te hanteren bedrag bij een inkomenscorrectie bedraagt € 500;

4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Dit conform de toezegging in 2009 aan de Tweede Kamer in het kader van de discussie over het 'nieuw feit';

(…)

5 Diverse onderwerpen correctiebeleid

Gevolg correcties bij de partner

In het geval van onvolledig aangegeven of te veel in aftrek brengen van bestanddelen die gemeenschappelijk zijn met de partner worden correcties op het inkomen niet aangebracht als zij minder bedragen dan € 500. Deze correctiegrens is van toepassing op het bedrag vóór verdeling. Vervolgens moet worden verdeeld volgens de verdeling die door belastingplichtigen is toegepast op het betreffende gemeenschappelijke inkomensbestanddeel. Dit betekent dit als de correctie vóór de verdeling bovengenoemd bedrag overschrijdt, bij beide partners de correctie aangebracht moet worden.

Voorbeeld

Fiscale partners A en B hebben gezamenlijk een eigen woning. Het saldo van de inkomsten en aftrekposten van de eigen woning bedraagt -/- € 12.000. De verdeling tussen beide partners is 50/50%. Bij het beoordelen van de aangifte van A blijkt dat het eigenwoningforfait te laag is aangegeven. Het forfait moet met € 600 positief worden gecorrigeerd. Hoewel de correctie in de aangifte van A € 300 (50%) betreft, wordt deze correctie wel aangebracht omdat het bedrag voor verdeling € 600 betreft. De aangifte van B wordt op gelijke wijze gecorrigeerd.

Bij een inkomenscorrectie (van € 500 of meer) bij de ene partner die gevolgen heeft op de van toepassing zijnde drempel van aftrekposten bij de andere partner, geldt een grens van € 40 (voorheen was dit € 15). Een correctie op drempels van aftrekposten bij de andere partner wordt dus aangebracht als deze € 40 of meer bedraagt. Wanneer de grens van € 40 niet wordt overschreden, wordt van de (niet aan te brengen) correctie wél mededeling aan de betreffende belastingplichtige gedaan.

Voorbeeld

Fiscale partners A en B hebben gezamenlijk een eigen woning. Het saldo van de inkomsten en aftrekposten van de eigen woning bedraagt -/- € 12.000. De verdeling tussen beide partners is 100/0%. B trekt in haar aangifte buitengewone uitgaven af voor een bedrag van € 200 (hierbij is rekening gehouden met een drempel van € 2.000). A trekt geen buitengewone uitgaven af.

Bij het beoordelen van de aangifte van A blijkt dat het eigenwoningforfait te laag is aangegeven. Het forfait moet met € 600 positief gecorrigeerd worden. Hoewel dit een correctie betreft bij A, betekent dit wel dat het gezamenlijk bedrag van de verzamelinkomens van A en B hierdoor verhoogd wordt met € 600. Dit heeft tot gevolg dat de drempel voor buitengewone uitgaven verhoogd moet worden met ca. € 70. Deze correctie overschrijdt de grens van € 40 voor het aanbrengen van een correctie bij B.”

2.3.2. De inspecteur heeft van de Instructie een versie overgelegd waarin verschillende tekstpassages onleesbaar zijn gemaakt (‘gelakt’) alsmede – in een gesloten enveloppe – een ongeschoonde versie van deze instructie. De inspecteur heeft daarbij een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 Awb en verzocht om uitsluitend het Hof kennis te laten nemen van de ongeschoonde versie van de Instructie. In zijn brief van 26 november 2021 heeft de inspecteur zijn verzoek onder meer als volgt toegelicht:

“De ‘instructie correctiebeleid’ geeft een toelichting en voorbeelden op het correctiebeleid. Het correctiebeleid is intern beleid. In de instructie zijn alle voorbeelden en toelichtingen die niet van belang zijn voor de onderhavige casus gelakt en wens ik geheim te houden met een beroep op toepassing van artikel 8:29 Awb.”

3 Geschil in hoger beroep

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing