Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1467, 200.280.258/01

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1467, 200.280.258/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 mei 2022
Datum publicatie
7 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1467
Zaaknummer
200.280.258/01

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht en loonbelasting, nakoming vaststellingsovereenkomst netto schadevergoeding.

Werkgever is door de kantonrechter veroordeeld om netto ontslagvergoedingen te betalen aan werknemer. Partijen sluiten VSO om einde te maken aan al hun geschillen over de netto loonbetalingsverplichtingen. Het geschil betreft de uitleg van de VSO omdat de werkgever de ontslagvergoeding niet bruteerde met toepassing van het tarief voor eenmalige beloningen van 52% en afdracht daarvan, maar volgens een eigen rekenmethodiek die voor de werknemer leidt tot bijbetaling van inkomstenbelasting. Ook heeft de werkgever na de VSO helemaal geen (extra) loonbelasting afgedragen voor het netto=bruto betaalde loon over de opzegtermijn en de netto=bruto betaalde eindafrekening van vakantiedagen, terwijl het gebruikelijke salaris tot de datum van beëindiging van het dienstverband wel (gedeeltelijk) voor gewerkte dagen werd gebruteerd en loonbelasting werd afgedragen. Premieplicht sociale verzekeringen maakt onderdeel uit van het geschil.

Wetsartikelen: Boek 7, afdeling 2, BW en artikel 26 LB

Zie ECLI:NL:GHAMS:2020:2253.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.280.258/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7742847 CV 19-10088

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 mei 2022

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. J.M. de Jonge te Goes,

tegen

POSEIDON PERSONNEL SERVICES S.A.,

gevestigd te Châtel-St. Denis,

geïntimeerde,

advocaat: mr. H.T. ten Have te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellant] en PPS genoemd.

1 De zaak in het kort

De Zwitserse werkgever is in 2016 door de kantonrechter veroordeeld om netto ontslagvergoedingen te betalen aan de in Nederland wonende en werkende werknemer. Om een einde te maken aan procedures en om executiegeschillen te voorkomen sluiten partijen begin 2017 een vaststellingsovereenkomst (VSO) waarin de werkgever zich verplicht om het bruto equivalent van de netto veroordeling te betalen volgens de Nederlandse wettelijke belastingregels en de loonbelasting af te dragen. De werkgever verplicht zich ook om de loonbelasting af te dragen voor het netto aan de werknemer uitbetaalde salaris in 2016 indien en voor zover dat wettelijk verplicht is. Voor beide onderdelen is afgesproken dat de brutering en afdracht beperkt is tot de belasting die de werknemer ook uiteindelijk verschuldigd is zodat hij geen teruggave ontvangt van de door de werkgever afgedragen loonbelasting. Het geschil betreft de uitleg van de VSO omdat de werkgever de ontslagvergoeding niet bruteerde met toepassing van het tarief voor eenmalige beloningen van 52% en afdracht daarvan, maar volgens een eigen rekenmethodiek die voor de werknemer leidt tot bijbetaling van inkomstenbelasting. Ook heeft de werkgever na de VSO helemaal geen (extra) loonbelasting afgedragen voor het netto=bruto betaalde loon over de opzegtermijn en de netto=bruto betaalde eindafrekening van vakantiedagen, terwijl het gebruikelijke salaris tot de datum van beëindiging van het dienstverband wel (gedeeltelijk) voor gewerkte dagen werd gebruteerd en loonbelasting werd afgedragen. Premieplicht sociale verzekeringen maakt onderdeel uit van het geschil.

2 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 15 april 2020 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, (hierna: de kantonrechter), van 16 januari 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en PPS als gedaagde (hierna aangeduid als “het vonnis”).

Bij tussenarrest d.d. 11 augustus 2020 is een comparitie na aanbrengen bevolen, met als doel het beproeven van een schikking. Tussen partijen is tijdens deze mondelinge behandeling na aanbrengen geen minnelijke regeling bereikt.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:- memorie van grieven, met productie;- memorie van antwoord;- akte;- antwoordakte.Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog en voorts, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, PPS te veroordelen tot betaling aan [appellant] van (a) een vervangende schadevergoeding begroot op een bedrag van € 70.011,50 bruto te vermeerderen met 4% belastingrente vanaf 1 juli 2017 tot de dag der algehele voldoening, (b) een vervangende schadevergoeding over 2017, vooralsnog begroot op een bedrag van € 33.383,00 bruto, behoudens de eventuele belastingrente, (c) de kosten van de expert, begroot op € 930,00 en (d) de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van PPS in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.

PPS heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven en bekrachtiging van het vonnis.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3 Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.6 en met verwijzing naar een in kracht van gewijsde gegane beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 4 november 2016 met kenmerk EA VERZ 16-971, gewezen tussen dezelfde partijen (hierna aangeduid als “de beschikking”), de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Partijen hebben het procesdossier van de verzoekschriftprocedure niet aan het hof overgelegd. De feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

3.1.

Op 1 februari 2002 is [appellant] aansluitend aan een dienstverband met Allseas Engeneering B.V. (hierna Allseas) bij PPS voor onbepaalde tijd in dienst getreden als ‘Subsea oper Supervisor on board of the vessel or onshore projects to be designated by PPS’. Zijn laatstverdiende maandsalaris bedroeg € 8.982,70 netto, inclusief emolumenten, maar exclusief Living Allowance en hypotax aftrek.

3.2.

PPS en Allseas zijn deel van een groep ondernemingen die pijpleidingen en andere , technische constructies aanlegt in zee met behulp van zeer grote schepen. De projecten bestaan uit onshore en offshore activiteiten en worden overal ter wereld verricht De onshore locatie is veelal in de buurt van de betreffende offshore activiteit. PPS is binnen de groep één van de services companies.

3.3.

In de periode van augustus 2009 tot januari 2011 is [appellant] arbeidsongeschikt geweest. PPS heeft het salaris van [appellant] doorbetaald.

3.4.

Vanaf 31 mei 2012 tot 30 maart 2015 is [appellant] afgekeurd voor offshore werkzaamheden, maar goedgekeurd voor onshore werkzaamheden die hij daarna achtereenvolgens tot december 2014 onder andere in Groot-Brittannië, Australië en India heeft verricht.

3.5.

[appellant] heeft gedurende het hele dienstverband na indiensttreding bij Allseas op 1 maart 1985 in Nederland gewoond en vanuit zijn woonplaats via Schiphol gereisd naar de plekken waar hij offshore en de laatste jaren onshore werkzaamheden verrichte.

3.6.

Onweersproken is dat [appellant] zijn werkinstructies kreeg vanuit het (hoofd)kantoor van Allseas in Delft, ook na overgang van Allseas naar PPS. In 2015 en in het eerste kwartaal 2016 verrichte [appellant] uitsluitend onshore werkzaamheden in Nederland vanuit Vlissingen. Er is de laatste jaren door PPS voor rekening van PPS belasting afgedragen in Nederland, in ieder geval tot en met maart 2016.

3.7.

Op 30 maart 2016 heeft PPS schriftelijk bevestigd dat de arbeidsovereenkomst met [appellant] is opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.

3.8.

Op 31 maart 2016 is [appellant] volledig en blijvend arbeidsongeschikt verklaard voor offshore werkzaamheden.

3.9.

Bij email van 14 juni 2016 heeft Allseas aan [appellant] bevestigd dat “ook over de notice period in Nederland loonbelasting voor je wordt betaald”.

3.10.

Bij de beschikking heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat PPS het dienstverband met [appellant] onrechtmatig heeft opgezegd en PPS veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 99.236,40 netto (met rente), op basis van 12 maal een netto maandsalaris van € 8.268,70 zonder hypotax bijdrage van 6%, en een billijke vergoeding op basis van 1,25 maal de transitievergoeding, afgerond een bedrag van € 125.000,00 netto (met rente), met veroordeling van PPS in de kosten van het geding.

3.11.

In januari 2017 hebben partijen teneinde verder procederen te voorkomen een vaststellingsovereenkomst (vso) gesloten, waarin onder meer is bepaald dat PPS vanwege de beëindiging van het dienstverband een totaalbedrag ineens voldoet van € 225.000,- netto.

3.12.

Artikel 1.1 van de vso, waarin dit is vastgelegd, bepaalt voorts:’PPS will comply with the tax rules applicable to payment of this amount’.

3.13.

Artikel 1.3 van de vso luidt:’PPS will adequately fulfil its obligations to pay taxes for the compensation as set out above as well as for the salary paid to [appellant] in 2016 to the extend legally required and if and insofar this does not result in refunds or other payments from the tax authorities to [appellant] related to these taxes paid by PPS‘.

3.14.

PPS heeft vervolgens het netto bedrag van € 225.000,00 uitgekeerd en onder de noemer ‘Ontslagvergoeding’ gebruteerd naar € 431.865,14 en daarop € 206.865,14 loonbelasting ingehouden en afgedragen. De door PPS uitgereikte salarisspecificatie vermeldt als datum in dienst 1-1-2015 en 30-6-2016 als datum uit dienst. PPS past de witte maandtabel toe loonbelasting en heffingskorting, maar zonder afdracht van premies ZVW,WW en WIA en premies volksverzekeringen (AOW, Anw, Awbz en Wlz), volgens een tarief 999 voor buitenlandse werknemers en met een jaarloon voor vaststelling van het bijzonder tarief van € 132.956,00 (bruto) in 2016.

3.15.

PPS heeft in eerste aanleg en in hoger beroep nader gepreciseerd dat het in 3.15 genoemde bedrag van (afgerond) € 206.871,00 is berekend op basis van een jaarloontabel, en niet op basis van de tabel bijzondere beloningen. Daarbij is de fictie gebruikt dat het netto bedrag van € 225.000,00 het enige inkomen zou zijn in 2017 en dat er geen premies volksverzekeringen verschuldigd zijn.

3.16.

De loonafrekening over 2016, waarbij alleen voor de door [appellant] “gewerkte dagen” in de maanden januari tot en met maart 2016 door PPS loonbelasting was afgedragen en geen premies sociale verzekeringen, is na het sluiten van de vso niet gecorrigeerd.

3.17.

Een door [appellant] ingeschakelde belastingadviseur ( [A] ) heeft in een rapport van 30 maart 2017 geconcludeerd dat PPS de belasting niet correct heeft afgedragen. In het rapport van een tweede door [appellant] ingeschakelde fiscalist ( [B] ) van 9 november 2017 wordt geconcludeerd dat PPS voor het jaar 2016 nog aanvullend € 70.011,50 bruto en voor het jaar 2017 ten minste aanvullend € 33.383,00 bruto aan [appellant] is verschuldigd, alles vermeerderd met de fiscale rente.

4 Beoordeling

5 Beslissing