Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1505, 21/00127 tot en met 21/00129

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1505, 21/00127 tot en met 21/00129

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 mei 2022
Datum publicatie
8 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1505
Zaaknummer
21/00127 tot en met 21/00129

Inhoudsindicatie

IB/PVV; dieetkosten; IMSV.

Uitspraak

kenmerken 21/00127 tot en met 21/00129

17 mei 2022

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

alsmede

op het incidenteel hoger beroep van

[X] , woonachtig te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: J.A. Klaver

tegen de uitspraak in de zaken met de kenmerken HAA 19/4400 tot en met HAA 19/4402 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.944.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.425.

1.1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.463.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 20 december 2017 bezwaar gemaakt tegen de bovenstaande navorderingsaanslagen (hierna ook: de navorderingsaanslagen). De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar voor de navorderingsaanslagen gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij haar uitspraak van 16 december 2020 heeft de rechtbank het volgende beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep met zaaknummer HAA 19/4400 (Hof: navordering 2012) ongegrond;

- verklaart de beroepen met zaaknummers HAA 19/4401 (Hof: navordering 2013) en HAA 19/4402 (Hof: navordering 2014) gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op de jaren 2013 en 2014;

- vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.850 en de navorderingsaanslag over het jaar 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.425;

- vermindert de beschikking inzake belastingrente voor de jaren 2013 en 2014 dienovereenkomstig;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 januari 2021 en is nader aangevuld bij brief van 22 februari 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

De inspecteur heeft bij brief van 6 juli 2021 zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.

Feiten

1. Eiser is gehuwd met [naam partner] en heeft een zoon, genaamd [naam zoon] , geboren op [geboortedatum] (de zoon).”

Het Hof zal ook van deze feiten uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de rechtbank de immateriële schadevergoeding correct heeft vastgesteld.

In het incidenteel hoger beroep is aan de orde of belanghebbende aftrek toekomt ter zake van de (gestelde) dieetkosten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing