Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1518, 20/00744 tot en met 20/00747

Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1518, 20/00744 tot en met 20/00747

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 mei 2022
Datum publicatie
15 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1518
Zaaknummer
20/00744 tot en met 20/00747
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:75, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Proceskostenvergoeding voor het bijwonen van de (regie)zitting. Wegingsfactor.

Uitspraak

Kenmerken 20/00744 tot en met 20/00747

24 mei 2022

uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: M. Collij)

tegen de uitspraak van 27 oktober 2020 in de zaken met kenmerken HAA 19/2890 tot en met HAA 19/2893 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.752.

1.1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde navorderingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2019, de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.2.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.760.

1.2.2.

Na tegen de hiervoor vermelde navorderingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2019, de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.096.

1.3.2.

Na tegen de hiervoor vermelde navorderingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2019, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.089.

1.4.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 11 november 2017 voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.660.

1.4.2.

Na tegen de hiervoor vermelde navorderingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2019, de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende heeft daartegen beroepen ingesteld.

1.6.

Op 11 september 2020 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 (ambtshalve) verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.908, de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 (ambtshalve) verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.830, de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 (ambtshalve) verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.207 en de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 (ambtshalve) verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.817.

1.7.

Bij uitspraak van 27 oktober 2020 heeft de rechtbank als volgt op de beroepen beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’).

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.964;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

1.8.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 december 2020 en aangevuld op 30 december 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Op 7 april 2022 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Een afschrift hiervan is verstrekt aan de wederpartij.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser heeft voor de jaren 2012 tot en met 2015 aangiften ib/pvv gedaan. In de aangiften heeft eiser een aftrek voor specifieke zorgkosten geclaimd.

2. Verweerder heeft voor alle jaren aanslagen opgelegd conform de ingediende aangiften. Alle aanslagen zijn opgelegd na 26 april 2016.

3. Verweerder heeft met dagtekening 14 maart 2017 vragenbrieven aan eiser gestuurd over de ingediende aangiften. In navolging hierop hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd. Verweerder heeft met dagtekening 11 november 2017 de navorderingsaanslagen aan eiser opgelegd. Hierin heeft verweerder de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd.

4. Eiser heeft op 13 december 2017 bezwaar tegen de navorderingsaanslagen gemaakt. In navolging hiervan hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd. Op 4 februari 2017 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het hoorverslag behoort tot de gedingstukken.

5. Verweerder heeft met dagtekening 20 mei 2019 en 1 juni 2019 uitspraken op bezwaar gedaan. De navorderingsaanslagen zijn gehandhaafd.

6. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting de navorderingsaanslagen vernietigd.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.2.

Ter zitting bij het Hof heeft de inspecteur onder andere het volgende verklaard:

“De regiezitting heeft inderdaad plaatsgevonden en betrof mede deze zaak. Het ging in die regiezitting om een zaaksoverstijgend punt, namelijk een beroep op de geheimhouding ex artikel 8:29 van de Awb.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil de hoogte van de proceskostenveroordeling voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing