Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1520, 21/00496

Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1520, 21/00496

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 mei 2022
Datum publicatie
8 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1520
Zaaknummer
21/00496

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Kenmerk 21/00496

24 mei 2022

uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

tegen de uitspraak van 4 juni 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1249 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 december 2017 voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.718.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde navorderingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2019, de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 4 juni 2021 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’).

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 1.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.333, en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 juli 2021 en aangevuld op 12 augustus 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 17 maart 2022 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag (ambtshalve) verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.390.

1.6.

Op 7 april 2022 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Een afschrift hiervan is verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“l. Eiser is geboren op [..-..-....] en was in het onderhavige jaar gehuwd met [B] (hierna: partner).

2. Eiser heeft op 11 maart 2014 digitaal aangifte ib/pvv over het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.390. De in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten bedragen € 2.270 en de in aftrek gebrachte giften bedragen € 58.

3. Verweerder heeft met dagtekening 14 juni 2014 de definitieve aanslag ib/pvv 2013 aan eiser opgelegd, conform de ingediende aangifte.

4. De gemachtigde van eiser is werkzaam bij [de maatschap] .

Verweerder is in 2015 begonnen aan een onderzoek dat in april 2015 leidde tot de conclusie dat er een verhoogd risico was op onjuistheden in de door [de maatschap] ingediende aangiften ib/pvv. Als gevolg hiervan is er een steekproef gedaan en zijn op 30 juni 2015 vragenbrieven gezonden in 173 zaken. Naar aanleiding van de resultaten van deze vragenbrieven is geconcludeerd dat het onderzoek moest worden uitgebreid en is besloten alle digitaal door [de maatschap] ingediende aangiften waarbij de aftrekposten boven een bepaald bedrag uitkwamen te onderzoeken.

5. In het kader van het in punt 4 vermelde onderzoek heeft verweerder eiser per brief met dagtekening 14 maart 2017 gevraagd om informatie over de door hem in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten en giften. Verweerder heeft op 28 augustus 2017 een reactie van de gemachtigde van eiser ontvangen.

6. Verweerder heeft eiser bij brief met dagtekening 28 augustus 2017 geïnformeerd over zijn voornemen om een navorderingsaanslag op te leggen. Verweerder heeft op 11 september 2017 een reactie van de gemachtigde van eiser ontvangen.

7. Verweerder heeft eiser bij brief met dagtekening 14 november 2017 medegedeeld dat een navorderingsaanslag zal worden opgelegd aan eiser.

8. Verweerder heeft met dagtekening 2 december 2017 de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 aan eiser opgelegd. Daarbij heeft verweerder de door eiseres geclaimde aftrek specifieke zorgkosten en giften volledig gecorrigeerd.

9. Verweerder heeft op 20 december 2017 het (pro forma) bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser tegen de navorderingsaanslagen ontvangen. Verweerder heeft bij brieven van 5 februari 2018 en 5 maart 2018 de gemachtigde van eiser verzocht het bezwaarschrift nader te motiveren.

10. Verweerder heeft op 19 maart 2018 de nadere motivering van het bezwaarschrift van de gemachtigde van eiser ontvangen.

11. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 11 februari 2019 een vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaarschrift aan de gemachtigde van eiser verstuurd.

12. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 26 augustus 2019 de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 10 september 2019 te Amsterdam.

13. Bij brief van 3 september 2019 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven telefonisch gehoord te willen worden. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en de gemachtigde bij brief van 9 september 2019 nogmaals uitgenodigd voor een hoorgesprek op 8 oktober 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

14. Verweerder het met dagtekening 11 december 2019 uitspraak op bezwaar gedaan.

Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2013 is ongegrond verklaard.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.2.

In de brief van belanghebbende van 15 maart 2018 aan de inspecteur, met als opschrift “Bezwaarschrift (motivering) en verzoek om uitstel van betaling”, heeft zijn gemachtigde (onder meer) als volgt geschreven:

Materieel Specifiek

(…)

Tijdens het hoorgesprek aangaande dat bezwaar [toevoeging Hof: aangaande de IB/PVV over het jaar 2015] is met de behandelaar - [C] - afgesproken dat het bezwaar zal worden aangehouden tot de procedure over 2014 is geëindigd. Ik verzoek u hetzelfde te doen met 2013.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil in hoeverre belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing