Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1830, 21/00269 en 21/00270

Gerechtshof Amsterdam, 21-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1830, 21/00269 en 21/00270

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 juni 2022
Datum publicatie
20 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1830
Zaaknummer
21/00269 en 21/00270

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft beslist dat het bezwaar van 24 februari 2017 alsnog niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Belanghebbende heeft daarom geen recht op kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Uitspraak

kenmerken 21/00269 en 21/00270

21 juni 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: [A]

tegen de uitspraak van 22 februari 2021 in de zaken met kenmerken AMS 19/3202 en

AMS 19/6286 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 7 februari 2017 op de voet van artikel 40b van de Wet waardering onroerende zaken (tekst 2017, hierna: Wet WOZ) een verzoek bij de heffingsambtenaar ingediend om gegevens te verstrekken over vijf in de gemeente [Z] gelegen percelen, waaronder het perceel [A-straat] (hierna: het perceel).

1.2.

Bij besluit van 23 februari 2017 (primair besluit 1) heeft de heffingsambtenaar dit verzoek afgewezen.

1.3.

Bij brief van 24 februari 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissing op zijn informatieverzoek. Op 6 maart 2017 heeft de heffingsambtenaar ten aanzien van vier percelen de verzochte informatie alsnog verstrekt. Over het perceel is geen informatie ter beschikking gesteld.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Bij uitspraak van 18 april 2019 (met zaaknummer 18/7684) heeft de rechtbank de heffingsambtenaar onder meer opgedragen binnen twee weken na verzending van die uitspraak alsnog een besluit te nemen en bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de heffingsambtenaar de termijn van twee weken overschrijdt, met een maximum van € 15.000.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft bij brief van 2 mei 2019 de gegevens over het perceel verstrekt (bestreden besluit 1, waartegen beroep met kenmerk rechtbank AMS 19/3202).

Bij brief van 14 augustus 2019 heeft de heffingsambtenaar besloten geen dwangsom toe te kennen (hierna ook: de dwangsombeslissing). Bij uitspraak van 11 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar afgewezen (bestreden besluit 2, waartegen beroep met kenmerk rechtbank AMS 19/6286).

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 februari 2021 op deze beroepen met de hiervoor vermelde kenmerken als volgt beslist:

In AMS 19/3202

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt [het] bestreden besluit (…);

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van [het] bestreden besluit (…);

-

draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 47,- aan [belanghebbende] te vergoeden;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.068,- en tot betaling van een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 750,-;

-

veroordeelt de Staat tot betaling aan [belanghebbende] van een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.250,-.

In AMS 19/6286

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.”

1.7.

Belanghebbende heeft op 6 april 2021 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en heeft dit hoger beroep bij brief van 4 mei 2021 aangevuld.

De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.

1.8.

Het hoger beroep met betrekking tot het besluit van de heffingsambtenaar op het informatieverzoek heeft als kenmerk 21/00269 (kenmerk rechtbank: AMS 19/3202) en het hoger beroep inzake het dwangsombesluit heeft als kenmerk 21/00270 (kenmerk rechtbank: AMS 19/6286).

1.9.

Belanghebbende heeft op 7 januari 2022 een nader stuk ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

Nadat de heffingsambtenaar (zoals vermeld onder 1.3) op 6 maart 2017 ten aanzien van vier van de vijf percelen alsnog de gevraagde informatie heeft verstrekt, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar op 11 december 2018 schriftelijk in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 24 februari 2017, met daarbij de mededeling dat de heffingsambtenaar een dwangsom zal zijn verschuldigd indien deze niet binnen twee weken alsnog een besluit neemt. In de begeleidende brief bij deze ingebrekestelling heeft belanghebbende – voor zover hier van belang – het volgende naar voren gebracht:

“3. […] d.d. 24-02-2017 [heb ik] bezwaar aangetekend waarin ik u eveneens verzocht heb om een proceskostenvergoeding van het ingediende bezwaarschrift (…).

4. Per d.d. 06-03-2017 is door u van 4 WOZ-objecten de gevraagde informatie verstrekt.

5. Van object 1, [het perceel], is geen informatie aangetroffen.

6. Daarom wil ik u verzoeken om deze alsnog te verstrekken.

7. Daarnaast heeft u nog geen uitspraak gedaan op het ingediende bezwaarschrift, met name mijn verzoek om een proceskostenvergoeding voor het ingediende bezwaarschrift.”

2.2.

In de onder 1.5 vermelde brief van 2 mei 2019 heeft de heffingsambtenaar onder meer het volgende aan belanghebbende meegedeeld:

“In de uitspraak van de rechtbank d.d. 18 april 2019 is gesteld dat Belastingen, gemeente [Z] u de gevraagde informatie moet verstrekken, betreffende [het perceel].

Bijgaand treft u deze informatie aan.

(…) Indien u het niet eens met de hierboven vermelde beslissing, kunt u een beroepschrift indienen bij de Rechtbank Amsterdam (…).”

De bij deze brief gevoegde bijlage bevat de door belanghebbende gevraagde informatie met betrekking tot het perceel.

2.3.

In de dwangsombeslissing (de onder 1.5 vermelde brief van 14 augustus 2019) heeft de heffingsambtenaar onder meer het volgende aan belanghebbende meegedeeld:

“Betreft Dwangsombesluit inzake informatieverzoek d.d. 24 februari 2017.

(…) Op 11 december 2018 heeft u Belastingen, gemeente [Z] , in gebreke gesteld omdat er niet tijdig is beslist op uw informatieverzoek.

De dwangsomregeling als bedoeld in artikel 4:17 van de AWB, ziet niet op informatieverzoeken. Van een dwangsom kan geen sprake zijn.

De uitspraak in dezen luidt dat uw ingebrekestelling niet-ontvankelijk is een dat aan u geen dwangsom wordt uitgekeerd.

(…) De belanghebbende die het niet eens is met de hierboven vermelde beschikking, kan binnen 6 weken na kennisname van de beschikking een bezwaarschrift indienen (…).”

2.4.

In de uitspraak van 11 oktober 2019 op het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de onder 2.3 vermelde beslissing om geen dwangsom toe te kennen is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“Betreft Uitspraak op bezwaar tegen dwangsombesluit d.d. 14 augustus 2018 (…).

(…) Mijn beslissing op uw ingebrekestelling.

(…) De dwangsomregeling als bedoeld in artikel 4:17 van de AWB, ziet niet op informatieverzoeken. Van een dwangsom kan geen sprake zijn.

De uitspraak in deze luidt dat uw ingebrekestelling niet-ontvankelijk en dat aan u geen dwangsom wordt uitgekeerd.

(…)

Conclusie.

(…) Gezien bovenstaande is het bezwaar kennelijk ongegrond. (…)

Indien u het niet eens bent met de hierboven vermelde beslissing, kunt u een beroepschrift indienen bij de Rechtbank Amsterdam (…).”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft beslist dat bij het besluit van 2 mei 2019 (bestreden besluit 1) geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase behoefde te worden toegekend en dat (ter zake van bestreden besluit 2) geen dwangsom verschuldigd is.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing