Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1895, 21/01711

Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1895, 21/01711

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 juni 2022
Datum publicatie
6 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1895
Formele relaties
Zaaknummer
21/01711

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV; aanslag Zvw; belanghebbende werkzaam op binnenschip; vrijstelling premieheffing volksverzekeringen; aftrek elders belast; A1-verklaring.

Uitspraak

kenmerk 21/01711

9 juni 2022

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer)

tegen de uitspraak van 15 september 2021 in de zaak met kenmerken HAA 20/3695 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 met dagtekening 29 november 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.547.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 met dagtekening 29 november 2019 een aanslag Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage inkomen van € 27.679.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 mei 2020 het bezwaar tegen de bovenstaande aanslagen ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij haar uitspraak van 15 september 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 oktober 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 20 januari 2022 een nader stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is de op 12 april 2022 per aangetekende post verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 13 april 2022 bezorgd op het adres van de gemachtigde. De griffier van het Hof heeft per e-mail van 1 juni 2022 partijen geïnformeerd dat het tijdstip van de mondelinge behandeling is gewijzigd naar 13.00hr. Belanghebbende is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang heeft kunnen vinden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nederlandse nationaliteit. Het gehele jaar 2016 woonde hij in Nederland te [Z] .

2. Eiser was gedurende het gehele jaar 2016 in loondienst werkzaam op een binnenschip binnen de Europese Unie, voornamelijk in het stroomgebied van de Rijn. Het binnenschip, genaamd [A] , is eigendom van [B] te [C] , handelend onder de naam [D] . Deze is tevens de exploitant van het schip. Het schip staat in Nederland geregistreerd.

3. In de periode 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2016 was eiser werkzaam voor [E] B.V. gevestigd op het adres [F] , Nederland.

4. Eiser is gedurende de periode 4 februari 216 tot en met 31 december 2016 werkzaam voor [G] GmbH, gevestigd op het adres [H] , Liechtenstein (hierna: [G] ).

5. Voor het binnenschip is ingevolge artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, op

9 augustus 2012 alleen ten behoeve van de schipper/eigenaar een Rijnvaartverklaring afgegeven. Dit certificaat is tevens geldig voor het gehele jaar 2016.

6. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft bij besluit van 8 november 2019 een A1-verklaring afgegeven waarin staat vermeld dat eiser werkte als Rijnvarende in twee of meer Staten op binnenlandse schepen. Die verklaring strekt ertoe dat ten aanzien van het dienstverband tussen eiser en [G] de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is voor de periode 1 maart 2016 tot en met 31 december 2016 (de A1-verklaring). Dit besluit is gebaseerd op Verordening (EG) nr. 883/2004 en 987/2009.

7. [G] en eiser hebben bezwaar gemaakt tegen de voormelde beslissing. De SVB heeft de bezwaren ongegrond verklaard (eiser) respectievelijk niet ontvankelijk ( [G] ). Beiden hebben beroep ingesteld.

8. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.225. In deze aangifte heeft eiser onder meer aangegeven aanspraak te maken op vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen.

9. Verweerder heeft de aanslag in afwijking van de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.547. Daarbij zijn de navolgende correcties op het aangegeven inkomen aangebracht:

- er is geen vrijstelling verleend van premieheffing volksverzekeringen over de periode 1 maart tot en met 31 december 2016;

- er is geen aftrek elders belast verleend, en

- het verzamelinkomen is vastgesteld op € 29.547.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de uitspraak van de rechtbank juist is.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing