Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-08-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2727, 21/00286 en 21/00287

Gerechtshof Amsterdam, 16-08-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2727, 21/00286 en 21/00287

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 augustus 2022
Datum publicatie
21 september 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:2727
Zaaknummer
21/00286 en 21/00287
Relevante informatie
Art. 7:3 Adw, Art. 7:6 Adw

Inhoudsindicatie

douanerecht; recht op terugbetaling; art. 239 CDW; geen bijzondere omstandigheid

Uitspraak

kenmerken 21/00286 en 21/00287

16 augustus 2022

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep van

[X BV] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma

tegen de uitspraak van 2 maart 2021 in de zaak met de kenmerken HAA 19/3259 en 19/3260 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 oktober 2017 twee uitnodigingen tot betaling (hierna: utb’s) uitgereikt ten bedrage van € 33.481,67 en € 33.182,31 wegens de niet-zuivering van twee T1-documenten met de kenmerken [kenmerk 1] (afgiftedatum: 13 november 2002) respectievelijk [kenmerk 2] (afgiftedatum: 18 november 2002). De utb’s strekken tot betaling van douanerechten, omzetbelasting en rente op achterstallen.

1.2.

Belanghebbende heeft op 13 september 2018 een verzoek gedaan tot terugbetaling van de in de utb’s vermelde belastingen. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 13 februari 2019.

1.3.

De inspecteur heeft het daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak, gedagtekend 6 juni 2019, ongegrond verklaard.

1.4.

Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 2 maart 2021 als volgt beslist:

“De rechtbank

- verklaart de beroepen ongegrond;

- wijst de verzoeken om vergoeding van immateriële schade af.”

1.5.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 12 april 2021 en is aangevuld bij brief van 7 juni 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Van belanghebbende is een nader stuk met dagtekening 9 juni 2022 en een nader stuk met dagtekening 15 juni 2022 ontvangen.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022. De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met kenmerken 21/00284 en 21/00285 van dezelfde belanghebbende. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’).

“1. Eiseres heeft op 13 en 18 november 2002 aangifte gedaan tot plaatsing onder de regeling extern communautair douanevervoer van knoflook. Voor het vervoer zijn T1-documenten opgemaakt. Verweerder heeft aan eiseres op 24 en 26 september 2003 uitnodigingen tot betaling (utb’s) uitgereikt wegens de niet-zuivering van deze T1-documenten. De door eiseres daartegen gemaakte bezwaren zijn bij één uitspraak op bezwaar van 19 januari 2012 ongegrond verklaard.

2. Bij uitspraak van deze rechtbank van 18 januari 2013 is het daartegen door eiseres ingesteld beroep ongegrond verklaard. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 12 maart 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:2074) die uitspaak bevestigd.

3. Bij arrest van 16 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2077) heeft de Hoge Raad der Nederlanden (HR) het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond verklaard en het beroep in cassatie van eiseres gegrond. De HR heeft daarbij – voor zover hier van belang - de uitspraak van het hof, de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken van de inspecteur en de utb’s vernietigd.

4. Bij brief van 17 november 2016 heeft verweerder eiseres zijn voornemen bekend gemaakt om (opnieuw) utb’s uit te reiken wegens de niet-zuivering van de meergenoemde T1-documenten.

5. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 2 oktober 2017 twee utb’s uitgereikt ten bedrage van € 33.481,67 en € 33.182,31 wegens de niet-zuivering van twee T1-documenten met de kenmerken [kenmerk 1] respectievelijk [kenmerk 2] . De utb’s strekken tot betaling van douanerechten, omzetbelasting en rente op achterstallen.

6. Bij uitspraken op bezwaar van 12 december 2017 heeft verweerder het tegen de utb’s gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

7. Bij uitspraak van heden heeft deze rechtbank de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt daaraan de volgende feiten toe.

2.3.

Belanghebbende houdt zich bedrijfsmatig onder meer bezig met de opslag en het vervoer van groente en fruit. Zij heeft de onderhavige T1-aangiften gedaan voor het vervoer van verse knoflook van [plaats] naar het douanekantoor van bestemming te Groningen. Het ging om knoflook die de opdrachtgever van belanghebbende, [opdrachtgever] , had verkocht aan [de heer A] . De knoflook was bestemd voor uitvoer naar Suriname. Nadat het bewijs van regelmatige beëindiging van het douanevervoer uitbleef, kregen belanghebbende en [opdrachtgever] het vermoeden dat de knoflook, zonder te zijn aangebracht bij het kantoor van bestemming, op de Nederlandse markt was afgezet. [opdrachtgever] heeft de FIOD op de hoogte gesteld van dit vermoeden en belanghebbende heeft aangifte gedaan van oplichting. In januari 2003 spraken belanghebbende, [opdrachtgever] en de FIOD af, dat [opdrachtgever] nog twee zendingen knoflook zou verkopen aan [de heer A] en dat belanghebbende daarvoor de T1-aangiften zou doen, zodat de FIOD het vervoer kon volgen en zo nodig kon ingrijpen. Op 14 en 23 januari 2003 deed belanghebbende conform deze afspraak twee T1- aangiften voor twee nieuwe zendingen knoflook. In een brief van 23 januari 2003 aan belanghebbende schrijft de inspecteur het volgende:

“Op 14 januari 2003 en op 23 januari 2003 zijn door [X BV] (…) T1-documenten betrekking hebbende op partijen knoflook opgemaakt. Indien mocht blijken dat de formele aanzuivering van deze twee documenten voor [X BV] problemen zou geven dan kunt u met mij in contact treden.”

De inspecteur heeft voor de T1-documenten van 14 en 23 januari 2003 geen utb’s uitgereikt aan belanghebbende.

[de heer A] is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld voor – kort gezegd – het onttrekken van de knoflook aan het douanetoezicht, zo blijkt uit het arrest Hof Leeuwarden 18 april 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BC9927:

“Verdachte heeft tezamen met zijn twee medeverdachten een viertal uit China afkomstige partijen knoflook, die in afwachting van een nadere bestemming lagen opgeslagen in douane-entrepots, gekocht en vervolgens afgezet op de Nederlandse markt, terwijl zij zich er van bewust waren dat de bij invoer in de Europese Gemeenschap verschuldigde rechten niet werden afgedragen aan de belastingdienst. Door het bewust aandragen van onjuiste gegevens door verdachte en zijn medeverdachten hebben een tweetal douane-expediteurs de in de bewezenverklaring opgenomen T1 douanedocumenten voorzien van onjuiste gegevens ten aanzien van de bestemming van die knoflook en hebben zij de onderscheiden exemplaren van dat document telkens (foutief) administratief verwerkt.

Verdachte heeft het onderhavige misdrijf gepleegd met als doel om er zelf financieel beter van te worden. Hij en zijn medeverdachten hebben de partijen knoflook immers met behulp van hun frauduleuze handelingen tegen een aanzienlijk lager bedrag dan gebruikelijk kunnen bemachtigen om deze knoflook vervolgens te verkopen op de Nederlandse markt. Dat de niet afgedragen rechten bij invoer aanzienlijk zijn blijkt wel uit de verklaring van de administrateur [administrateur], werkzaam bij de betrokken expediteur ZZ Coldstore BV (bijlage AH/01 van het procesdossier), waarin hij aangeeft dat het totaal niet afgedragen bedrag aan belasting ten aanzien van een tweetal partijen knoflook in totaal meer dan € 60.000,- beloopt.”

2.4.

Tot de stukken van het geding behoort een door de inspecteur aan gemachtigde gericht verslag, gedagtekend 30 maart 2011, van een bespreking die op 3 januari 2011 heeft plaatsgevonden. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

“De heren [B] en [C] (FIOD) hebben tijdens het gesprek met klem beweerd dat zij nimmer toezeggingen hebben gedaan. Op de rechtstreekse vraag aan de heer [D] (afgevaardigde van belanghebbende), wanneer en door wie de toezeggingen zouden zijn gedaan m.b.t. de T documenten, opgenomen in de in het geding zijnde UTB’s, bleef de heer [D] het antwoord schuldig.

Ik ben van mening dat geen enkele indicatie aanwezig is, dat er toezeggingen zijn gedaan omtrent vrijwaring van zendingen (in november 2002) die ruimschoots hebben plaatsgevonden voordat er contact is geweest tussen de FIOD en belanghebbende. Zowel de heren [B] en [C] (FIOD) en de heer [E] ontkennen dat die toezeggingen zouden zijn gedaan.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In geschil is of het verzoek om terugbetaling terecht is afgewezen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in

de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing