Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2799, 21/00224
Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2799, 21/00224
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 juni 2022
- Datum publicatie
- 30 september 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2022:2799
- Zaaknummer
- 21/00224
Inhoudsindicatie
Douane; indeling “pijpnippels”/“barrel nipples”
Uitspraak
kenmerk 21/00224
14 juni 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 5 februari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/987 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X GmbH] , gevestigd te [Z] (Duitsland), belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R. Andringa)
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 21 augustus 2017 een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt aan belanghebbende voor een bedrag van € 66.085,45 aan antidumpingrechten. Daarbij is voorts een bedrag van € 1.710,88 aan rente op achterstallen in rekening gebracht.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2019 gegrond verklaard en de utb verminderd tot een bedrag van € 64.082,92 aan antidumpingrechten. De rente op achterstallen is dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 februari 2021 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de utb van 21 augustus 2017 met nummer [1] ;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.”
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 maart 2021 en is aangevuld bij brief van 12 april 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Op 18 juni 2015 en op 2 december 2015 doet [aangever] als direct vertegenwoordiger in naam en voor rekening van eiseres twee aangiften tot plaatsing van goederen onder de regeling ‘brengen in het vrije verkeer’.
In de aangifte met nummer eindigend op [aangifte 1] worden op 18 juni 2015 aangegeven “hulpstukken voor buisleidingen van ijzer of van staal met schroefdraad (steel nipples)”, met vermelding van Taric-code 7307 99 10 90 0000 (tarief 3,7%). Er worden douanerechten geheven ten bedrage van € 1.940,58.
In de aangifte met nummer eindigend op [aangifte 2] worden op 2 december 2015 goederen aangegeven met dezelfde goederenomschrijving en met vermelding van dezelfde Taric-code 7307 99 10 90 0000 (tarief 3,7%). Er worden douanerechten geheven ten bedrage van € 958,04.
2. Verweerder beschrijft de goederen in zijn verweerschrift als concentrische rechte gelaste producten met één omsloten ronde holte. De uiteinden zijn aan de buitenzijde, meestal aan beide zijden, voorzien van schroefdraad. De zendingen bestaan uit goederen met verschillende artikelnummers, naar gelang van de afmetingen van de diameter en van de lengte, het type schroefdraad en het materiaal (staal, dat is verzinkt of zwart is). De diameter is steeds kleiner dan 168,3 mm en varieert van 13,5 mm tot 114,3 mm (1/4” tot 4”). De lengte varieert van, 40 mm tot 300 mm.
3. In maart 2017 heeft verweerder op grond van artikel 48 van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) een administratieve controle ingesteld. Daarbij heeft verweerder geconcludeerd dat de goederen behoren te worden ingedeeld in Taric-code 7306 30 41 20 (verzinkt) resp. 7306 30 49 20. Het douanerecht voor de gecorrigeerde codes bedraagt 0%, zodat daarvan terugbetaling kan worden verleend. Als gevolg van de gewijzigde goederencode zijn echter definitieve antidumpingrechten verschuldigd op grond van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/110 van de Commissie van 26 januari 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht ter hoogte van 90,6% op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit -voor zover hier van belang- de Volksrepubliek China.
4. Bij brief van 18 mei 2017 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het voornemen tot terugbetaling van de geheven douanerechten en tot uitreiken van een uitnodiging tot betaling van de verschuldigd geworden antidumpingrechten. Verweerder heeft daarbij eiseres in de gelegenheid gesteld om haar standpunt kenbaar te maken.
5. Eiseres heeft bij brief van 13 juni 2017 aangegeven zich niet te kunnen verenigen met verweerders voornemen de indeling in het tarief te corrigeren.
6. Het definitieve controlerapport is op 25 juli 2017 uitgebracht. Op basis daarvan heeft verweerder in totaal € 66.085,45 aan antidumpingrechten en € 1.710,88 aan rente op achterstallen, in totaal derhalve € 67.796,33, nagevorderd.
7. Op 10 april 2018 heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt waarin eiseres zich heeft kunnen vinden.
8. Op 18 januari 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Verweerder heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat op grond van de maat van de diameter en de afmetingen van een gedeelte van de producten kon worden vastgesteld dat zij niet juist waren ingedeeld, hetgeen door verweerder is gecorrigeerd. Deze correcties hebben geleid tot een aangepast bedrag ter zake van antidumpingrechten van € 64.082,92 en een vermindering van de rente op achterstallen tot een bedrag van € 1.659,04.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
Belanghebbende heeft de volgende voorbeelden overgelegd van de in geding zijnde goederen:

3 Geschil in hoger beroep
Tussen partijen is in geschil of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Meer specifiek is in geschil de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) van de door belanghebbende ingevoerde goederen, door haar aangeduid als “pijpnippels” of “barrel nipples”.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.