Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:364, 21/00212

Gerechtshof Amsterdam, 25-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:364, 21/00212

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 januari 2022
Datum publicatie
16 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:364
Zaaknummer
21/00212
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26a, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 16-05-2023 tot 01-07-2023] art. 7:1

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Machtiging. Het beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard. De weduwe van erflater behoort niet tot degenen die beroep konden instellen.

Uitspraak

Kenmerk 21/00212

25 januari 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven [X], belanghebbenden,

tegen de uitspraak van 11 januari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/5389 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid),

inzake een verzoek tot toekenning van vergoeding van immateriële schade wegens de behandelingsduur van de zaak

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbenden over het jaar 2015 met dagtekening 13 oktober 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.629.

1.2.

Na tegen de hiervoor gemelde aanslag door belanghebbenden gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 10 september 2019, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.604.

1.3.

Bij uitspraak van 11 januari 2021 heeft de rechtbank het tegen die uitspraak op bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 februari 2021 en is aangevuld op 24 maart 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbenden aangeduid als ‘eisers’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Wijlen [X] (hierna: erflater) was het hele jaar 2015 gehuwd met [A] .

Voorts heeft erflater een dochter [B] . Erflater is op 6 februari 2016 overleden.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, houdt partijen verdeeld of reiskosten die worden gemaakt om door een arts voorgeschreven medicijnen op te halen bij de apotheek voor aftrek in aanmerking komen. Tot slot is in geschil of de rechtbank een vergoeding van immateriële schade had moeten toekennen.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing